Mattheüs 9:27-38 – Met innerlijke ontferming bewogen
I. Mattheüs 9:27-38
I. Vorige keer zagen wij Jezus de bloedvloeiende vrouw genezen toen Hij op weg was naar het huis van Jaïrus om zijn dochter uit de dood op te wekken.
A. In vers 25 zagen wij Jezus het meisje uit de dood op doen staan en vervolgens komen wij nu bij vers 27:
Vers 27 – “En toen Jezus vandaar verderging, volgden Hem twee blinden, die riepen: Zoon van David, ontferm U over ons!”
I. Wij weten niet hoe deze twee blinden Jezus volgden; misschien werden zij door anderen geleid. Hoe dan ook, zij wisten dat Jezus er was en zij moesten koste wat kost Jezus achterna.
A. In dit stuk spreekt mij enorm aan, dat ondanks dat deze twee blind waren, zij toch zagen, dat Jezus de Messias is. Niet letterlijk met hun gezichtsvermogen, maar met hun hart.
B. Op een of andere manier zijn zij te weten gekomen waar Jezus voor stond, wat Hij in Galilea allemaal aan het doen was, en vervolgens waren zij tot geloof gekomen dat Jezus God is.
II. Zij riepen oftewel schreeuwden uit: “Zoon van David, ontferm U over ons!”.
A. De titel “Zoon van David” is een titel die vanuit het Oude Testament alleen toegeschreven wordt aan de Messias.
In het Nieuwe Testament wordt Jezus 17x de “Zoon van David” genoemd; en elke keer in de context van de Messias.
i. Dus dat deze twee blinden Jezus de “Zoon van David” noemen, geeft aan dat zij in Jezus geloofden als de langverwachte Messias.
B. Zij erkenden Jezus als de Messias, als God en zij wisten ongetwijfeld waartoe de Messias in staat was. Zij kenden ongetwijfeld de schriften uit het Oude Testament waarin staat, dat de Messias de ogen van de blinden zal openen.
i. Ik vind het zo gaaf, dat zij i.p.v. dat zij een claim legden op de Messiaanse bediening van Jezus, Hem in ootmoed vroegen om ontferming. “Zoon van David, ontferm U over ons!”
III. De eerste 5-7 jaar na mijn bekering was ik af-en-toe nogal opstandig jegens God en als ik in die tijd mijn zin niet kreeg, gedroeg ik me als een klein kind.
A. Ik leefde met de waangedachte, dat ik zo veel voor God had opgegeven. Ik had een lucratieve carrière achtergelaten, ik had mijn familie en vrienden achtergelaten, ik had mijn kerk achtergelaten, ik had mezelf en mijn gezin opgeofferd om naar dit kleine kikkerlandje toe te komen, kortom, in mijn waan stond God bij mij in het krijt.
i. En doordat ik vond, dat God bij mij in het krijt stond, moest Hij naar mijn pijpen dansen.
ii. Hij is uiteindelijk God en Hij is almachtig, Hij is alwetend, dus kan Hij alles voor mij doen en regelen zoals ik dat wil.
iii. En als God iets anders deed of als Hij het op Zijn manier deed, wat trouwens altijd zo is, dan werd ik opstandig. Dan werd ik boos, dan gedroeg ik me als de kinderen die wij in de supermarkt zien en bij de kassa hun zin niet krijgen…
B. Deze twee blinden hadden net zo goed op hun strepen kunnen staan en eisen, dat Jezus hun ogen zou openen, want daarvoor was de Messias gekomen, dat was Zijn taak… toch?
i. Maar, dat deden zij niet. Zij hadden de juiste kijk op de zaak. God is god en zij moesten zich in ootmoed onderwerpen aan Zijn soevereine wil.
Vers 28 – “Toen Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden naar Hem toe. En Jezus zei tegen hen: Gelooft u dat Ik dat kan doen? Zij zeiden tegen Hem: Ja, Heere.”
I. Alhoewel Mattheüs dit niet vastgelegd heeft, hadden zij ongetwijfeld aan Jezus gevraagd of Hij hun ogen wilde openen.
II. En dan stelt Jezus hun een zeer belangrijke vraag. “Gelooft u dat Ik dat kan doen?”
A. Door deze vraag te stellen wil Jezus van hen weten of zij daadwerkelijk geloven, dat Hij de Messias is. Want uiteindelijk draait het erom, dat men gelooft, dat Jezus de Christus is, de Messias, de God die de vloek van Genesis 3 ongedaan kan maken.
B. Hun antwoord is prachtig: “Zij zeiden tegen Hem: Ja, Heere”.
i. Door Jezus hier “Heere” te noemen geven zij aan, dat zij Jezus erkennen als Heere en Meester van hun leven. Zij onderwerpen zich aan het gezag van God Almachtig.
Vers 29 – “Toen raakte Hij hun ogen aan en zei: Het zal u gaan naar uw geloof.” D.w.z. hun geloof in Jezus!
Vers 30 – “En hun ogen werden geopend. En Jezus vermaande hen streng en zei: Kijk uit, niemand mag het te weten komen!”
I. Hier is het bewijs, dat Jezus de Messias is. Hij heeft de ogen van de blinden geopend zoals het o.a. in Jesaja 35:5 geschreven staat.
II. Jezus wilde op dit moment niet hebben, dat mensen te weten kwamen, dat Hij de Messias is, want er waren allerlei partijen met verborgen agenda’s en zij wilden de Messias gebruiken voor hun eigen doeleinden. Maar Jezus wilde daar niets mee te maken hebben.
A. In het Evangelie van Johannes zien wij telkens, dat Jezus zegt dat Zijn tijd of Zijn uur nog niet gekomen is. D.w.z. dat de tijd nog niet rijp was om Zichzelf te onthullen als de Messias.
i. En dus ook hier zien wij, dat Jezus bij de twee blinden erop aandringt om het niet rond te bazuinen.
Vers 31 – “Maar zij gingen weg en maakten Hem bekend in heel dat gebied.”
I. Deze twee waren ongehoorzaam aan Jezus, maar hun ongehoorzaamheid vloeide voort uit een dankbaar hart.
A. Zij konden het niet laten om Jezus bekend te maken en om mensen te vertellen wat Jezus voor hen had gedaan.
B. Dit is eigenlijk hoe het met ons ook hoort te zijn; dat wij Jezus overal bekend maken!
Vers 32-33 – “32Toen dezen weggingen, zie, men bracht iemand bij Hem die niet kon spreken en door een demon bezeten was. 33En toen de demon uitgedreven was, sprak hij die niet had kunnen spreken. En de menigte verwonderde zich en zei: Er is nog nooit zoiets in Israël gezien!”
I. Blijkbaar zonder enige moment van rust bracht iemand een bezetene bij Jezus.
A. Deze bezeten persoon was stom. Het Grieks woored dat hier gebruikt wordt, kan ook betekenen, dat hij doof-stom was.
B. Hoe dan ook, de reden dat deze persoon niet kon spreken, was, dat hij bezeten was door een demon.
II. Ik vind hieraan zo mooi, dat Jezus de kern van het probleem aanpakt.
A. Jezus had net zo goed de symptomen kunnen verhelpen door de persoon zijn spraakvermogen te geven zonder dat Hij de demon per se had moeten uitdrijven.
B. Maar Jezus wilde deze persoon niet alleen helpen met zijn symptomen, nee, Jezus wilde deze persoon bevrijden van datgene dat hem vasthield, van datgene dat hem beheerste.
III. Vandaag de dag hebben wij te kampen met allerlei symptomen. En God laat het toe dat Zijn kinderen geconfronteerd worden met dingen, waardoor de symptomen tot uiting komen.
A. Liefst willen wij, dat God onze symptomen verhelpt. Hij is uiteindelijk God Almachtig, Hij is Alwetend, Hij is bij machte om al mijn symptomen in een oogwenk te verhelpen.
B. Maar God wil ons niet alleen helpen met onze symptomen, nee, God wil ons bevrijden van datgene dat ons vasthoudt, van datgene dat ons beheerst. God wil de kern aanpakken.
i. Als de kern van mijn probleem bijvoorbeeld is, dat ik God niet kan vertrouwen, dan zal God mij net zo lang in situaties terecht laten komen waarin ik geconfronteerd zal worden met mijn wantrouwen.
ii. Waarom? Omdat God wil dat ik dusdandig omgevormd zal worden, opdat ik Hem in ALLES blindelings zal gaan vertrouwen.
C. Kijk, als ik in het diepst van mijn wezen positief verander, als God de kern van mijn problemen aanpakt en ermee afrekent, dan zullen de symptomen verdwijnen en mensen die mij kennen, zullen zich gaan verwonderen.
i. “En de menigte verwonderde zich en zei: Er is nog nooit zoiets in Israël gezien!”
Vers 34 – “Maar de Farizeeën zeiden: Hij drijft de demonen uit door de aanvoerder van de demonen.
I. M.a.w. de Farizeeën beschuldigden Jezus ervan, dat Hij Zijn kracht uit satan putte.
A. Dit onderwerp komt in hoofdstuk 12 aan bod, dus zullen wij dit grondig gaan behandelen wanneer wij daar komen.
Vers 35 – “En Jezus trok rond in al de steden en dorpen en gaf onderwijs in hun synagogen, en Hij predikte het Evangelie van het Koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal onder het volk.
I. In Mattheüs 4:23 staat: “En Jezus trok rond in heel Galilea, gaf onderwijs in hun synagogen en predikte het Evangelie van het Koninkrijk, en Hij genas elke ziekte en elke kwaal onder het volk.”
A. Dit hebben wij reeds behandeld, dus ik ga er deze keer niet op in.
Vers 36 – “Toen Hij de menigte zag, was Hij innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, zoals schapen die geen herder hebben.
I. Jezus werd continu gevolgd door een menigte. Overdag had Hij nooit een moment rust. Vandaar dat Jezus zich ‘s nachts terugtrok om te bidden.
A. Maar in plaats van dat Hij de menigte zag als een hoop vervelende mensen, die alleen maar iets van Hem wilden hebben; die alleen maar bleven zeuren; die inbreuk deden op zijn privacy was Hij innerlijk met ontferming bewogen over hen.
B. Tot 12 keer toe wordt dit Griekse woord in het Nieuwe Testament gebruikt om deze innerlijke ontferming te omschrijven; en telkens met betrekking tot Jezus of m.b.t. de personages in de gelijkenissen die God of Jezus representeren. Dit woord komt trouwens niet voor buiten de Bijbel.
II. Jezus was in het diepst van Zijn wezen met een goddelijke ontferming bewogen over de mensen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren zoals schapen die geen herder hebben.
A. Het was Gods innerlijke ontferming die Hem bewoog om de mens te willen redden, om Jezus naar de aarde toe te sturen.
B. Het was Jezus’ innerlijke ontferming die Hem bewoog om dag in dag uit hele lange dagen te maken om de mensen te dienen.
C. Het was Jezus’ innerlijke ontferming die Hem bewoog om Zichzelf uiteindelijk voor ons te laten kruisigen.
III. Jezus ziet mensen anders dan wij mensen zien. Jezus ziet mensen anno nu nog steeds als vermoeid en verstrooid, zoals schapen die geen herder hebben.
A. Toen Marnie en ik 12 jaar geleden ons nieuwbouwhuis kochten, waren wij maanden lang bezig met van alles. Toen wij bijvoorbeeld de voor-en achtertuin aanlegden, hadden wij eerst zo’n 30 cm kleigrond eruit geschept.
i. Het ging allemaal met de hand en met kruiwagens. En vervolgens ging er 4 kuub zand in. Otte bracht het zand en dumpte het aan het einde van onze straat. Vervolgens moesten wij met onze schep en kruiwagens het zand in onze tuin dumpen.
a. In die periode werkten Marnie en ik zo’n 12-14 uur per dag aan het huis. Het was voornamelijk fysiek werk en aan het einde van zo’n dag waren wij allebei vermoeid. ‘s Nachts sliepen wij heerlijk!
1. Maar Jezus spreekt hier niet over deze vorm van vermoeidheid.
B. Jezus bedoelt hier wel de vermoeidheid als een gevolg van problemen in het leven, van zorgen, piekeren, van de onoverkomelijke lasten van het leven, van dingen die je overkomen waar je zelf totaal geen controle over hebt, van doemdenken, van geen hoop hebben.
i. In tegenstelling tot lichamelijke vermoeidheid waardoor je heel goed slaapt, krijg je van dit soort vermoeidheid juist slapeloze nachten. Het beheerst je hele leven; je staat ermee op en je gaat ermee naar bed.
ii. Wanneer wij ons in deze staat bevinden, is Jezus met innerlijke ontferming bewogen over ons!
C. Jezus ziet de mens ook als verstrooid. Hiermee bedoelt de Bijbel dat mensen gebroken zijn, hulpeloos, zich geen raad weten, uitgeput neerliggend. In de volksmond zou je kunnen zeggen: depressief.
i. Dit spreekt niet van een schaap dat van de liefdevolle zorg van een herder geniet. Vandaar dat Jezus de mensen ook ziet zoals schapen die geen herder hebben.
IV. Wij die in Christus zijn; wij die onszelf verloochenen; ons kruis opnemen en Jezus navolgen, hebben Jezus als onze Goede Herder, Die met innerlijke ontferming over ons bewogen is.
A. Maar dat wil niet zeggen, dat wij vrijgesteld zijn van de lasten, de moeilijkheden, de problemen van het leven.
B. Het verschil echter tussen mij en degene die de Goede Herder, Jezus, niet kent, is, dat Jezus Zichzelf voor mij inzet om mij in mijn moeilijkheden te helpen en de ongelovige er alleen voor staat.
i. Maar dat neemt niet weg, dat Jezus nog steeds met innerlijke ontferming bewogen is over ALLE mensen.
ii. Het probleem met de ongelovigen is, dat zij zichzelf niet onderwerpen aan het gezag en de zorg van de Goede Herder, waardoor zij niet kunnen genieten van al het goede wat Jezus te bieden heeft. En dit is triest. Dit breekt Gods hart.
C. Ik vind het nog triester wanneer een christen zichzelf niet aan het gezag en aan de zorg van de Goede Herder onderwerpt.
i. Ondanks dat sommigen van ons verstandelijk toegeven dat Jezus alleen het beste voor ons voor ogen heeft, blijven wij ons tegen Hem verzetten.
ii. In zijn boek “Hoe een Herder Psalm 23 ziet” vertelt Philip Keller hoe een herder een weerspannig schaap van de kudde vandaan haalt en één van zijn poten breekt.
a. Vervolgens houdt hij het schaap apart, zorgt persoonlijk voor het schaap, voedt het, koestert het en helpt het schaap te herstellen.
b. Op den duur komt er een vertrouwensband tot stand tussen het schaap en de herder; en zelfs wanneer het schaap volledig hersteld is van de botbreuk zal dit schaapje de herder niet verlaten. Het zal voortdurend dicht bij de herder blijven.
c. Dit wil God ook met ons, Zijn schapen!
1. Afhankelijk van hoe weerspannig wij zijn, zal God het van tijd tot tijd nodig achten om één van onze poten te breken, zodat wij leren om ons te onderwerpen aan de liefde en zorg van de Goede Herder.
Vers 37-38 – “37Toen zei Hij tegen Zijn discipelen: De oogst is wel groot, maar er zijn weinig arbeiders. 38Bid daarom tot de Heere van de oogst dat Hij arbeiders in Zijn oogst uitzendt.”
I. Hier kom ik volgende keer op terug.
II. Jezus is vanmorgen met innerlijke ontferming bewogen over jou. Hij kent jouw situatie, Hij kent jouw hart, Hij weet alles over jou en toch is Hij er vanmorgen om jou te helpen.
III. In het oude verbond tussen God en de mens was de mens gedoemd te mislukken. Er was geen hoop om gered te worden. Er was geen hoop om een persoonlijke relatie met God te kunnen krijgen.
IV. Maar in het nieuwe verbond dat Jezus heeft ingesteld, is het voor een ieder van ons vanmorgen mogelijk om onszelf te onderwerpen aan de liefde, de zorg en de hulp van de Goede Herder.
Studie van het Bijbelboek Mattheüs door Stan Marinussen, Calvary Chapel Haarlemmermeer: calvarychapel.nl