Mattheüs 15:21-39 – Ik ben die blinde, dove en verlamde
I. Vorige keer zagen wij dat Jezus de huichelarij van de schriftgeleerden en de Farizeeën aan de kaak stelde.
A. De schriftgeleerden en de Farizeeën beschuldigden Zijn discipelen van het overtreden van hun regels, hun tradities.
B. Maar Jezus beschuldigde hén op Zijn beurt van het krachteloos oftewel het ongeldig maken van het Woord van God, de Heilige Schrift; in het bijzonder het 5e gebod.
II. Jezus zegt dat het uiteindelijk niet om het uiterlijke vertoon van allerlei “godsdienstige” en religieuze praktijken of rituelen gaat, maar om het hart van de mens.
Bij God gaat het om het hart van de mens; de zetel van alle gedachten, gevoelens, motivaties, verbeeldingskracht, enz.
A. Vandaar dat er in Spreuken 4:23 staat: “Bescherm je hart boven alles wat te behoeden is, want daaruit zijn de uitingen van het leven.”
“Bescherm je hart boven alles, want uit je hart komt alles voort wat je doet.” (het boek)
III. Doordat Jezus de huichelarij van de schriftgeleerden en Farizeeën aan de kaak te heeft gesteld, heeft Hij geen vrienden gemaakt. Sterker nog: het Johannes Evangelie vertelt ons dat zij op zoek gingen naar een manier en een gelegenheid om Jezus te vermoorden.
Deze keer pakken wij het op in Mattheüs 15:21.
Mattheüs 15:21-39
Vers 21-22 – “21En Jezus ging vandaar weg en vertrok naar het gebied van Tyrus en Sidon. 22En zie, een Kananese vrouw, die uit dat gebied kwam, riep naar Hem:Heere, Zoon van David, ontferm U over mij! Mijn dochter is ernstig door een demon bezeten.”
I. Tyrus en Sidon waren geen Joodse plaatsen. Wij zien dat Jezus Zich steeds meer terugtrekt van de Joodse menigten én van de Joodse religieuze leiders, want Hij gaat nu richting heidens gebied.
II. Terwijl Jezus daar met Zijn discipelen is, komt er een Kananese oftewel een Kanaänitische vrouw naar Hem toe.
A. De Kanaänieten waren de afstammelingen van Ham, de zoon van Noach. In Genesis 9 zien wij dat het nageslacht van Ham, de Kanaänieten, door God vervloekt was.
B. Toen Israël het beloofde land moest gaan veroveren, gaf God hun de opdracht om alle Kanaänieten te vernietigen omdat het een zondig, ellendig, waardeloos en door en door slecht volk was.
C. Maar omdat Israël aan God ongehoorzaam was, bestaat deze Kananese vrouw duizenden jaren later. . .
III. Zij had dus niets met het Jodendom te maken, maar herkende Jezus wél als de Joodse Messias, want zij noemt Hem: “Zoon van David”, een Messiaanse term.
IV. Kennelijk heeft zij van alles geprobeerd om haar dochter te redden van de demon die haar heeft bezet, maar heeft zij nergens echte hulp kunnen vinden. Zij is dus ten einde raad, zij verkeert in diepe, diepe nood!
A. Maar nu is Jezus in de buurt en zij heeft blijkbaar genoeg over Jezus gehoord, dat zij koste wat kost naar Jezus gaat en Hem smeekt om Zich over haar te ontfermen.
Vers 23 – “Maar Hij antwoordde haar met geen woord. En Zijn discipelen kwamen naar Hem toe en vroegen Hem: Stuur haar weg, want zij roept ons na.”
I. Jezus negeert haar, zegt geen woord tegen haar, en de discipelen willen dat Jezus haar weg stuurt.
A. Stel je voor dat wij dit soort mannen als oudsten in de gemeente hebben: mensen komen met diepe noden de gemeente binnen en de oudsten zeggen: “Stuur deze vervelende mensen alsjeblieft weg!”.
Vers 24 – “Hij antwoordde en zei: Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren schapen van het huis van Israël.”
I. Jezus is gefocust. Hij heeft een specifieke opdracht van God de Vader gekregen, Hij heeft een specifieke missie die Hij uitvoert: dat Hij de verlorenen van Israël zoekt en redt.
A. Maar Jezus heeft hier en daar wel uitzonderingen gemaakt.
i. Bijvoorbeeld in Mattheüs 8, de hoofdman over honderd, wiens knecht verlamd was, die Jezus op afstand genezen had. Deze man was geen Jood en zijn knecht ook niet.
ii. Of in Johannes 4, de Samaritaanse vrouw, die tot geloof kwam doordat Jezus met haar sprak, waardoor vele Samaritanen uit haar stad tot geloof in Jezus kwamen.
a. Dus ja, Jezus was gekomen om de verloren schapen van Israël te zoeken en te redden. Dit was Zijn bediening voordat Hij gekruisigd werd en uit de dood opstond. Maar Hij maakte nu en dan een uitzondering.
II. Ik geloof dat Jezus hier wederom van plan is om een uitzondering te maken. Ik geloof dus dat Jezus dit zegt om het geloof van deze vrouw op de proef te stellen. Daar kom ik later op terug.
Vers 25 – “Maar zij kwam dichterbij, knielde voor Hem neer en zei: Heere, help mij!”
I. Eerst benaderde zij Jezus als de Messias van het Joods volk. Zij riep naar Hem uit en zei: “Zoon van David, ontferm U over mij!” Nu benadert zij Jezus als haar Schepper, knielt voor Hem neer d.w.z. dat zij Jezus aanbad en zei: “Heere, help mij!”
A. Wij weten niet hoe zij aan de titel “Zoon van David” kwam; maar hoe dan ook, het was niet gepast voor een niet-Jood om Jezus op die manier te benaderen.
Kennelijk heeft zij dit ergens gehoord en nam het over. Zij praatte degenen na die de titel “Zoon van David” gebruikten.
i. Het gevolg is dat Jezus haar volkomen negeerde.
B. Maar nu gooit ze alles overboord, gooit zichzelf neer voor de voeten van Jezus in echte aanbidding en zegt simpelweg: “Heere, help mij!”.
i. God is niet geïnteresseerd in vroomheid of in godsdienstige termen. Jezus is niet geïnteresseerd in uiterlijk vertoon. Rituelen of religieuze uitspraken doen Hem helemaal niets.
a. Pas toen zij echt werd, toen zij echt deed, toen zij Jezus vanuit haar hart en vanuit haar nood aansprak, gaf Hij haar gehoor.
Vers 26 – “Hij antwoordde echter en zei: Het is niet behoorlijk het brood van de kinderen te nemen en naar de hondjes te werpen.”
I. Het lijkt vrij hard wat Jezus hier tegen deze wanhopige vrouw zegt, maar dat is het niet. Om dit te kunnen begrijpen is taal en context van essentiëel belang.
A. De Joden hadden destijds een scheldwoord voor niet- Joden. Zij noemden de niet-Joden honden.
i. Zij scholden de niet-Joden uit voor zwerfhonden die in roedels door het vuilnis heen struinden om maar iets te eten te vinden.
ii. Maar het woord dat Jezus hier gebruikt is niet hetzelfde als het scheldwoord. Wat Jezus zegt, is vergelijkbaar met wat wij vandaag de dag gebruiken als: “hondje” of “puppy” of “schoothondje”. Het gaat hier om een geliefd huisdier dat deel uitmaakt van het gezin.
B. Het beeld dat Jezus hier schetst is een typische gebeurtenis tijdens de maaltijd. De mensen zitten of lagen aan tafel en het eten op tafel is voor de mensen bestemd en niet voor de huisdieren.
i. Hij zegt dus dat het niet hoort om het eten van de kinderen aan je huisdier te geven. Waarop zij antwoordt:
Vers 27 – “Zij zei: Ja, Heere, maar de hondjes eten ook van de kruimels die er vallen van de tafel van hun bezitter.”
I. Deze vrouw gaat erin mee. Zij begrijpt wat Jezus hier zegt, maar laat zich niet ontmoedigen. Zij is scherpzinnig en laat zich niet uit het veld slaan. Daarentegen blijft zij bij Jezus aandringen.
A. In vs. 23 wordt zij volkomen door Jezus genegeerd én de discipelen willen van haar af.
B. In vs. 24 gooit Jezus een tegenwerping op en zegt dat Hij haar niet kan helpen omdat zij geen Joodse is, maar een heidin.
C. In vs. 26 gooit Jezus voor een tweede keer een tegenwerping op en zegt weer dat Hij haar niet kan helpen omdat zij geen Joodse is, maar een heidin.
D. Ondanks dat Jezus haar tot meerdere malen toe afwijst, blijft zij aandringen. Hierin zien wij twee hele mooie dingen:
i. Ten eerste geloof ik dat Jezus het geloof van deze vrouw eruit wilde halen, Hij wilde haar geloof uitlokken, Hij wilde haar geloof beproeven. Gelooft zij echt of geeft zij het gauw op?
ii. Ten tweede zien wij dat deze vrouw het principe doorhad dat Jezus ons in Matt. 7:7-8 leert over gebedsverhoring: “7Bid, en u zal gegeven worden; zoek, en u zult vinden; klop, en er zal voor u opengedaan worden.8Want ieder die bidt, die ontvangt; wie zoekt, die vindt; en voor wie klopt zal opengedaan worden.”
a. De werkwoordsvorm in deze tekst geeft aan dat men moet blijven bidden, blijven zoeken, blijven kloppen. Het spreekt van het niet opgeven, het spreekt van volharding.
1. Deze vrouw laat ons zien hoe ook wij horen te volharden in onze gebeden.
II. Ik denk dat de meesten van ons het al na vs. 23 opgegeven hadden. Dat wij als wij niets zien of horen, als wij het idee hebben dat God ons negeert, zoiets hebben van: “Laat dan maar!”.
A. Maar kijk hoe deze vrouw zich in haar gebeden opstelde. Zij bleef volharden.
B. Haar nood, de toestand van haar dochter, bracht haar naar Jezus. Denk hier goed over na. Als zij geen nood had, dan was zij nooit naar Jezus gekomen.
i. Maar zij kwam, roepende, aanbiddend en volhardend. En kijk hoe Jezus hierop reageert:
Vers 28 – “Toen antwoordde Jezus en zei tegen haar: O vrouw, groot is uw geloof; het zal gebeuren zoals u wilt. En haar dochter was vanaf dat moment gezond.”
I. Dit is nu de tweede keer dat Jezus tegen een heiden zegt dat haar geloof groot is; groter zelfs dan die van de Joden. En hier zegt Jezus ook dat haar verzoek, omdat zij groot geloof heeft, ingewilligd zal worden zoals zij het wil.
II. In vs. 27 zegt de vrouw: “Ja, Heere. . .” Zij is het ééns met Jezus, zij gaf Jezus gelijk, en Hij gaf haar wat zij wenste.
A. Zij raakte in een dialoog met Jezus. Jezus vertelde haar dingen en zij was het met Jezus ééns.
B. Ik geloof dat wij wanneer wij in situaties verkeren waarin wij tot God bidden, ook moeten luisteren naar wat God erover te zeggen heeft. Hoe doen wij dat?
i. Ten eerste vereist het luisteren naar God, dat wij de Bijbel uit de kast halen en deze gaan lezen; want God spreekt allereerst tot ons door de Bijbel.
ii. Ten tweede moeten wij HEM ernstig gaan zoeken, wij moeten actief naar HEM gaan luisteren in onze gebeden. Daarnaast betekent bidden tot God soms gewoon dat je stil bent voor God. Gewoon stil zijn en luisteren.
a. Deze vrouw luisterde naar Jezus en zij gaf Jezus Zijn gelijk. Zij zei: “Ja, Heere”.
b. Vervolgens gaf Jezus haar waar zij om vroeg. Jezus bevrijdde haar dochter op afstand en zij was meteen gezond.
Vers 29-31 – “29En Jezus vertrok vandaar en kwam bij de zee van Galilea; en Hij klom de berg op en ging daar zitten. 30En er kwam een grote menigte naar Hem toe en zij hadden kreupelen, blinden, mensen die niet konden spreken en verlamden bij zich, en vele anderen. En zij legden ze voor de voeten van Jezus en Hij genas hen, 31zodat de menigte zich verwonderde, toen zij zagen dat zij die niet hadden kunnen spreken, konden spreken, de verlamden gezond waren, de kreupelen konden lopen en de blinden konden zien; en zij verheerlijkten de God van Israël.”
I. Toen ik pas tot geloof gekomen was, dacht ik dat God van christenen verlangde dat wij kreupelen, blinden, doven, doofstommen en verlamden zouden genezen.
A. Want door de Evangeliën heen lezen wij dat al dit soort mensen naar Jezus kwamen en dat Jezus hen allemaal genas.
B. Ook lezen wij in Joh. 14:12 – “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, zal de werken die Ik doe, ook doen, en hij zal grotere doen dan deze, want Ik ga heen naar Mijn Vader.”
i. Aan de hand van dit vers wordt het in sommige kringen zo geleerd, dat wij christenen grotere dingen zullen doen dan wat Jezus hier op aarde gedaan heeft. Maar dat is niet wat Jezus bedoelde; maar dat is een ander verhaal.
C. Ik besef nu dat IK de blinde ben, dat IK de dove ben, dat IK de verlamde ben, dat IK de stomme ben.
i. Want voordat Jezus mij had gered, voordat Hij mijn ogen opende, was IK blind. Ik had wel het gezichtsvermogen, maar ik kon het Koninkrijk der Hemelen niet zien, ik kon Jezus niet zien, ik kon de waarheid niet zien.
ii. Voordat Jezus mijn oren opende had ik wel het gehoor, maar ik kon Hem niet verstaan.
iii. Voordat Jezus mij genas en op deed staan was ik verlamd. Ik kon geen kant uit.
iv. Voordat Jezus mijn mond aanraakte, kwam er wel een hoop geluid uit, maar nu heeft Jezus Zijn woorden in mijn mond gelegd, nu heeft Hij mij woorden van eeuwig leven gegeven.
a. En zo zie ik, dat al deze mensen niets konden doen zonder Jezus. Zij hadden Jezus keihard nodig om echt te kunnen zien, om echt te kunnen horen, om echt te kunnen bewegen en om echt te kunnen spreken.
1. Deze mensen verkeerden in nood. De Kananese vrouw verkeerde in nood. Toen ik tot geloof kwam, verkeerde ik in diepe nood.
(i) Het is geen toeval dat mensen tot een actief geloof in Jezus Christus komen wanneer zij in diepe nood verkeren.
(ii) Het is ook geen toeval dat de doorsnee Nederlander Jezus Christus niet nodig heeft, althans men denkt Jezus niet nodig te hebben.
Vers 32-33 – “32En Jezus riep Zijn discipelen bij Zich en zei: Ik ben innerlijk met ontferming bewogen over de menigte, omdat zij al drie dagen bij Mij gebleven zijn, en zij hebben niets wat zij kunnen eten; Ik wil hen niet nuchter wegsturen, opdat zij onderweg niet bezwijken. 33En Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Waar halen wij in een afgelegen plaats zoveel broden vandaan dat wij zo’n grote menigte kunnen verzadigen?”
I. Jezus is weer innerlijk met ontferming bewogen over de menigte en wil er weer voor zorgen dat zij te eten krijgen.
II. De discipelen zijn wederom hardleers en kijken wederom naar de omstandigheden.
A. Je zou denken dat zij, nadat Jezus de 5.000 mannen, plus vrouwen en kinderen gevoed had met 5 broden en 2 vissen, anders zouden reageren.
B. Maar, nee hoor. Zij zien alleen het probleem en zijn het grote wonder van Jezus blijkbaar al vergeten.
i. Wij weten niet precies hoe lang na de eerste wonderlijke spijziging deze situatie zich voordoet, maar ik weet zeker dat het niet de week daarvoor gebeurde.
ii. Wij lijden ook aan geheugenverlies. De hulp en de zorg die God ons in het verleden heeft gegeven, hoort ons in het heden en in de toekomst het geloof en het vertrouwen te geven dat God Zijn hulp en zorg zal blijven geven.
a. Maar zo vaak vergeten wij hoe God in een bepaalde situatie heeft gehandeld. Vaak vergeten wij hoe God voor ons gezorgd heeft, hoe God heeft voorzien, hoe God onze gebeden heeft verhoord.
1. Het gevolg daarvan is dat wij, net zoals de discipelen in dit geval, ons alleen maar richten op de omstandigheden i.p.v. op de almacht en de liefde en de genade van God.
Vers 34-39 – “34 En Jezus zei tegen hen: Hoeveel broden hebt u? Zij zeiden: Zeven, en enkele visjes. 35En Hij gaf de menigte opdracht op de grond te gaan zitten. 36En Hij nam de zeven broden en de vissen, en nadat Hij gedankt had, brak Hij ze en gaf ze aan Zijn discipelen; en de discipelen gaven ze aan de menigte. 37En zij aten allen en werden verzadigd. En zij raapten het overschot van de stukken brood op, zeven manden vol. 38Zij die daar gegeten hadden, waren vierduizend mannen, de vrouwen en kinderen niet meegeteld. 39En nadat Hij de menigte had weggestuurd, ging Hij in het schip en kwam in het gebied van Magdala.”
I. Yes!! Jezus redt de dag, alweer!
II. Hoe zit het met jouw geloof? Benader je Jezus alsof Hij iemand is waarover je van anderen gehoord hebt? Of is Jezus jouw enige hoop, en benader je Hem zoals de Kananese vrouw in ware aanbidding en zeg je vanuit het diepst van je hart: “Heere, help mij!”
III. Hoe zit het met je gebedsleven? Geef je het al gauw op omdat God stil blijft; of omdat God jouw geloof op de proef aan het stellen is? Of blijf je volharden in het bidden, zoeken en kloppen? Bid je überhaupt?
IV. Luister je naar God? Zo ja, ben je het met Hem eens, geef je God gelijk of ben je eigenwijs?
V. Ben je je bewust van jouw diepe nood? Ben je je ervan bewust dat jij de blinde, de dove, de stomme, de verlamde, de kreupele bent? En ben je je ervan bewust dat alleen Jezus jou echt kan helpen?
Ben je je ervan bewust zoals de blinde, de doofstomme enz. dat je Jezus Christus boven alles nodig hebt? Of probeer je nog steeds al je problemen op jouw manier op te lossen, probeer je nog steeds je eigen leven op een rijtje te krijgen?
VI. Herinner je je de grote dingen die God in het verleden in jouw leven gedaan heeft of lijd je aan geheugenverlies?
Studie van het Bijbelboek Mattheüs door Stan Marinussen, Calvary Chapel Haarlemmermeer: calvarychapel.nl