Mattheüs 22:23-40 – De tien geboden vs. het grote gebod
I. Toen Jezus in Joh. 4 met de Samaritaanse vrouw in gesprek was, waren de discipelen de stad in gegaan om broodjes te halen.
A. Toen zij terug kwamen, boden zij Jezus wat eten aan, maar Jezus zei tegen hen: “Ik heb voedsel te eten waarvan u geen weet hebt.”
i. M.a.w.: “Ik leef van iets dat jullie niet kennen.” (bgt)
B. De discipelen keken elkaar verbaasd aan en vroegen zich af of iemand anders Jezus misschien iets te eten gegeven had. Waarop Jezus antwoordde: “Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng.”
i. M.a.w.: Jezus’ lust en leven was om volledig de wil van God de Vader te doen. Hij was zo druk bezig om Gods wil te doen, dat Hij zelfs maaltijden oversloeg!
C. Even later in Joh. 8:29 zei Jezus van Zichzelf: “Ik doe altijd wat God de Vader wil.”
i. Wie van ons zou dit over zichzelf in waarheid kunnen beweren? ALTIJD doen wat God de Vader wil, altijd en in alles God behagen?
I. De optimist in mij gaat ervan uit dat ook wij die Jezus navolgen, de wil van God de Vader willen doen. Toch?!?
A. Maar dit is voor ons in de praktijk niet altijd even gemakkelijk! Sterker nog, het is in de praktijk gewoon moeilijk, want het doen van Gods wil gaat uiteindelijk ten koste van het doen van onze eigen wil; en daar wringt de schoen.
B. Jullie en ik hebben als mens zijnde, van God een eigen wil en een eigen keuzemogelijkheid gekregen. Wij mogen bijv. vóór Jezus Christus kiezen of tégen Jezus Christus kiezen. De keus is volledig aan ons.
i. Maar als wij eenmaal vóór Jezus gekozen hebben, hebben wij nog steeds ons eigen wil, wij hebben nog steeds de mogelijkheid om zelf te kiezen.
C. Hoe mooi een eigen wil ook is, en hoe vrij wij als mens zijn om te mogen kiezen, onze wil en onze vrije keuzemogelijkheid zitten zowel onszelf alsook God in de weg.
i. “Ja, maar ik vind!” zeggen we vaak. “Ja, maar” is hetzelfde als “Nee, want”. Laten we eerlijk zijn!
ii. En “Ik vind”, zegt al genoeg.
II. Als mens zijnde had Jezus zoals wij, ook Zijn eigen wil. Maar Hij wist Zichzelf aan de wil van God te onderwerpen en Hij wist dit te doen omdat Hij de wil van God kende.
A. Jezus kende de wil van God. Hij wist dat de wil van God vele malen beter is dan Zijn eigen menselijke wil. En omdat Hij de wil van God kende, omdat Hij wist dat Gods wil het allerbeste is, koos Hij ervoor om altijd te doen wat God wil.
III. Nu zullen wij deze keer in de tweede helft van Mattheüs 22 naar twee dingen gaan kijken.
A. Het eerste: de hoofdreden waarom wij de wil van God niet kennen; en wat wij daar aan kunnen doen.
B. Het tweede is onlosmakelijk verbonden aan het eerste: onze motivatie om überhaupt de wil van God te willen doen.
i. Want als ik Gods wil überhaupt niet wil doen, dan zal ik me ook niet druk gaan maken om Gods wil te gaan leren kennen. Toch?
Vers 23-28 – “23Op die dag kwamen er Sadduceeën naar Hem toe, die zeggen dat er geen opstanding is, en zij vroegen Hem: 24Meester, Mozes heeft gezegd: Als er iemand sterft die geen kinderen heeft, dan moet zijn broer diens vrouw trouwen en voor zijn broer nageslacht verwekken. 25Nu waren er bij ons zeven broers; en de eerste trouwde en stierf; en omdat hij geen nageslacht had, liet hij zijn vrouw na aan zijn broer. 26Zo ook de tweede en de derde, tot de zevende toe. 27Ten slotte stierf na allen ook de vrouw. 28In de opstanding dan, van wie van die zeven zal zij de vrouw zijn? Want zij hebben haar allen als vrouw gehad.”
I. De Sadduceeën maakten deel uit van het Sanhedrin, de Joodse raad, oftewel het Joodse hooggerechtshof. De leden waren voornamelijk priesters, zij waren van adel en zij geloofden slechts in de Torah, de eerste vijf boeken van het Oude Testament.
A. Zij geloofden niet in engelen of in geesten, ook niet in de komst van de Messias, niet in een oordeel aan het einde der tijden en zeer zeker niet in de opstanding uit de dood.
B. Dus door deze vraag bij Jezus neer te leggen wilden zij Jezus en de leer van de opstanding belachelijk maken. Maar Jezus laat niet met Zich sollen en komt direct terug met alweer een goddelijk/geniaal antwoord.
II. Wat de Sadduceeën in vers 24 zeggen, is juist: “24Meester, Mozes heeft gezegd: Als er iemand sterft die geen kinderen heeft, dan moet zijn broer diens vrouw trouwen en voor zijn broer nageslacht verwekken.” Dit komt uit Deut. 25.
A. Dit voorschrift werd door God gegeven om ervoor te zorgen dat in deze gevallen de gestorven man alsnog nageslacht zou krijgen. Zijn naam zou dus voortbestaan.
i. Lees Deuteronomium 25:5-10.
B. Hun vooronderstelling is dus juist, maar de conclusie die zij in vers 28 trekken is volkomen onjuist: “28In de opstanding dan, van wie van die zeven zal zij de vrouw zijn? Want zij hebben haar allen als vrouw gehad.”
Vers 29 – “Maar Jezus antwoordde en zei tegen hen: U dwaalt, omdat u de Schriften niet kent en ook niet de kracht van God.”
I. Jezus vertelt gewoon zoals het is. Zij dwalen!
II. Zij dwalen, omdat zij de Schriften niet kennen. Zij geloven in God, maar zij kennen de Bijbel niet.
Dit is vandaag de dag niet anders! Het merendeel van alle kerkgangers dwalen, omdat zij de Schriften niet kennen.
A. Dit is dan ook de hoofdreden waarom de doorsnee kerkganger de wil van God niet kent.
III. Gods Woord, de Bijbel, leeft, maar als jij als christen het niet kent, dan mag het wel leven, maar het leeft niet ín jou; het wordt niet in jouw denken en in jouw hart opgenomen.
A. Dan is het net alsof je een heerlijk stuk kipfilet of zalm en verse groente en een fruitsalade voor je hebt liggen, maar als je het niet eet dan heeft alle voedingswaarde van dit voedsel totaal geen nut.
i. Mattheüs 4:4 – “De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt.”
ii. 2 Timotheüs 3:16 – “16Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid, 17opdat de mens die God toebehoort, volmaakt zou zijn, tot elk goed werk volkomen toegerust.”
a. Hier staat dat heel de Schrift door God ingegeven is. Dit betekent letterlijk dat God het Woord in de schrijvers ingeblazen heeft. Dus het Oude Testament én het Nieuwe Testament zijn het Woord dat uit de mond van God komt, en dat geeft ons leven.
IV. Ik geloof dat 100% van de problemen die kerkgangers hebben opgelost zouden worden wanneer zij de Bijbel echt gaan leren kennen.
A. En dan bedoel ik niet dat als ik werkloos ben mijn Bijbelkennis mij een baan zou geven. Of als ik diep in de schulden zit mijn Bijbelkennis mij à la minute uit de schulden zou halen. Of als ik een nog-niet-gelovige partner heb mijn Bijbelkennis die partner à la minute tot geloof zou brengen.
B. Ik bedoel wél dat 100% van mijn interne problemen en worstelingen opgelost zouden worden. Ik heb het over de hartklachten waar Wayne Vanderwier het vorige week over had.
C. Tegelijkertijd geloof ik ook dat heel veel problemen die kerkgangers hebben te wijten zijn aan een gebrek aan Bijbelkennis.
i. Een aantal jaren geleden zaten Marnie en ik op een huiskring die bestond uit kerkleiders. En één van de oudsten raakte depressief en raakte naar eigen zeggen zijn geloof kwijt.
a. Een van de dingen die hij zei, was dat hij niet meer wist wat hij moest geloven: want als hij boek A leest dan moet hij dat geloven, maar op het moment dat hij boek B las bracht het hem in verwarring.
1. Zijn probleem lag niet in het lezen van boeken, maar in zijn gebrek aan Bijbelkennis.
2. De apostel Paulus zegt in Efeze 4, dat wij niet onvolwassen moeten blijven, heen en weer geslingerd en meegesleurd door elke wind van leer. . .
(i) Deze kerkleider werd heen en weer geslingerd door gebrek aan Bijbelkennis.
ii. De kwaliteit van mijn relatie met God, de kwaliteit van mijn christen zijn is afhankelijk van de kwaliteit van mijn Bijbelkennis.
a. De Sadduceeën wisten wel iets van God, maar zij kenden noch de Schriften, noch de kracht van God.
V. Als ik zoals de Sadduceeën niet in de opstanding uit de dood geloof, dan zou ik ook niet in de opstanding van Jezus geloven. En als ik niet in de opstanding van Jezus geloof, dan is mijn geloof vergeefs want dan zou ik net zoals alle andere godsdiensten geloven in een dode god of in een profeet die gestorven is.
A. Maar omdat ik geloof in de opstanding, omdat ik in een almachtige God geloof, geloof ik ook dat God in staat is om mij echte hulp te geven wanneer ik het nodig heb, elke dag opnieuw!
i. Romeinen 1:16 – “Voor dit evangelie schaam ik mij niet, want het is Gods reddende kracht voor allen die geloven,” (nbv)
a. De reddende kracht van God heeft mijn kleine, menselijke en beperkte verstand ervan weten te overtuigen om te gaan geloven in een onzichtbare God en in Zijn Zoon Die 2.000 jaar geleden voor mij aan het kruis gestorven is.
b. Dezelfde kracht van God heeft mij in het diepst van mijn binnenste, in het diepst van mijn hart al zo veel ten goede veranderd.
c. De kracht van God is mij nog steeds aan het veranderen.
ii. Ik weet niet in hoeverre jullie het doorhebben, maar het ten goede veranderen van een mensenhart is menselijk gezien onmogelijk!
a. Het beste dat de ongelovige wereld de mensheid kan bieden is het veranderen van het gedrag, het uiterlijke.
b. Denk aan rehabilitatie of revalidatie of re-integratie of reclassering. Deze kunnen op zijn best de denkwijze en het gedrag van de mens veranderen. Maar de aard van de persoon blijft hetzelfde.
c. Daarentegen is de kracht van God in staat om niet alleen het uiterlijke te doen veranderen, maar juist ook het innerlijke. God is bij machte om zelfs de aard van de mens te veranderen, te verbeteren.
1. Dit is de kracht van God die ik heb mogen leren kennen!
Vers 29 – “…U dwaalt, omdat u de Schriften niet kent en ook niet de kracht van God.”
Vers 30 – “Want in de opstanding nemen ze niet ten huwelijk en worden ze niet ten huwelijk gegeven, maar ze zijn als engelen van God in de hemel.”
I. In de opstanding d.w.z. wanneer wij ons verheerlijkte lichaam krijgen, zullen wij als de engelen onsterfelijk zijn.
A. Wij zullen voor eeuwig leven, dus het voortplanten zal niet meer nodig zijn, dus ook niet het huwelijk.
Vers 31-32 – “31En wat de opstanding van de doden betreft, hebt u niet gelezen wat door God tot u gesproken is, toen Hij zei: 32Ik ben de God van Abraham en de God van Izak en de God van Jakob? God is niet een God van doden, maar van levenden.”
Lukas 20:38 – “De Heere is niet de God van mensen die dood zijn, maar van mensen die leven. God beschouwt ze allemaal als levend.” (het boek)
I. Toen God Zichzelf in Exodus 3 aan Mozes bekend maakte, waren Abraham, Izak en Jakob honderden jaren daarvoor reeds gestorven, maar toch noemt God Zichzelf de God van Abraham, Izak en Jakob; alsof zij nog leefden.
A. God keek op dat moment al vooruit. God zag op dat moment al dat Abraham, Izak en Jakob verheerlijkt waren.
B. Ondanks dat de Sadduceeën de eerste vijf boeken van de Bijbel konden citeren, begrepen zij de Schriften niet noch kenden zij de kracht van God.
Vers 33 – “En toen de menigte dit hoorde, stonden ze versteld van Zijn onderricht.”
I. Op het gebied van het Joodse geloof hadden de Sadduceeën vrijwel altijd het laatste woord, maar hier zien wij dat Jezus het laatste woord heeft.
A. De menigte krijgt van Jezus een hele andere uitleg van de Schriften te horen en de menigte kon het niet geloven!
Vers 34-36 – “34Toen de Farizeeën gehoord hadden dat Hij de Sadduceeën de mond gesnoerd had, kwamen zij bijeen. 35En een van hen, een wetgeleerde, vroeg om Hem te verzoeken: 36Meester, wat is het grote gebod in de wet?”
I. In die tijd was er geen verschil tussen een wetgeleerde en een schriftgeleerde. Markus 12 noemt deze man een schriftgeleerde.
A. Deze man kwam naar Jezus om hem te verzoeken. Nu geloof ik niet dat deze man kwade bedoelingen had zoals de anderen voor hem.
B. Ik geloof dat, omdat het woord ‘verzoeken’ in de grondtekst ook ‘onderzoeken’ betekent.
i. M.a.w. deze wetgeleerde kwam naar Jezus om te onderzoeken met wie hij daadwerkelijk te maken had.
II. Zijn vraag is niet dezelfde vraag die Wayne ons vorige week stelde. Wayne vroeg wat het eerste gebod is; het eerste van de tien geboden.
Deze man vraagt: “Welk gebod van alle 613 geboden(248) en verboden(365) in de Bijbel is het eerste, het voornaamste, het allerbelangrijkste?
Vers 37-38 – “37Jezus zei tegen hem: U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38Dit is het eerste en het grote gebod.”
I. Jezus haalt hier Deuteronomium 6:5 aan en zegt met de autoriteit van God Zelf dat dit éne gebod het allerbelangrijkste is in het leven van het kind van God.
Het parallelle vers in Markus zegt: “U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.”
II. De Bijbel leert ons hier dat wij God onvoorwaardelijk lief moeten hebben zoals Hij ons onvoorwaardelijk lief heeft. Om het voor ons praktisch te maken leert de Bijbel ons ook hoe onze liefde voor God tot uiting hoort te komen.
A. Wij horen God onvoorwaardelijk lief te hebben met heel ons hart, ziel, verstand en kracht. M.a.w. met heel ons wezen!
B. Ik heb vanmorgen geen tijd om uit te leggen hoe wij dit in de praktijk kunnen brengen, maar ik heb jullie vanmorgen een email gestuurd waarin een link staat naar een studie waarin ik per onderdeel uitleg hoe wij God onvoorwaardelijk lief kunnen hebben met heel ons hart, met heel ons ziel, verstand en kracht.
i. Om de studie van vanmorgen dus compleet te maken moet je de andere studie erbij halen.
III. Er zijn in het Oude Testament 248 geboden en 365 verboden, 613 in totaal. Het Nieuwe Testament geeft ons ook een hoop geboden en verboden, maar dan niet in dezelfde zin als: “gij zult of gij zult niet”.
A. Nee, in het Nieuwe Testament komen Gods voorschriften in alle boeken voor en zij staan er alsof het naleven van deze voorschriften heel logisch is.
i. M.a.w. de dingen die ik als een christen hoor te doen of te laten, horen gewoon bij het christen zijn. Voor mij is dit gewoon heel logisch.
ii. Tegelijkertijd is het praktisch moeilijk! Laten we eerlijk zijn, het naleven van wat er allemaal in het Nieuwe Testament staat is menselijk gezien gewoon onmogelijk. Maar…
IV. Wat als God met het eerste en grote gebod bedoeld heeft om het ons gemakkelijk te maken?
A. Wat als God nu heel eenvoudig zegt: “Je hoeft je niet druk te maken over alle geboden en verboden in de Bijbel, doe slechts één ding! Één ding!”
B. Want als je dat éne ding heel goed doet, dan zal de rest goed komen.
C. Ik heb ontdekt dat als ik God onvoorwaardelijk lief heb met heel mijn hart, ziel, verstand en kracht, niemand mij hoeft aan te spreken op het wel of niet naleven van het Nieuwe Testament.
i. M.a.w. als ik God liefheb, dan hoef je mij niet aan te moedigen om naar de samenkomsten te komen; dan hoef je mij niet aan te sporen om met Marnie te blijven communiceren; dan hoef je mij niet te berispen om mijn loslippigheid of mijn neiging tot roddelen of het twistziek zijn.
ii. Nee, als ik God liefheb met heel mijn hart, ziel, verstand en kracht, dan wil ik zoals Jezus alleen maar in alles de wil van God doen en God daarin behagen!
a. Dit is het prachtige van het Evangelie! In mijn persoonlijke liefdesrelatie met God is het geen kwestie van ‘ik moet dit en ik mag dit niet’. Nee, het is nu een kwestie van ‘ik wil dit, en ik wil dit niet meer’.
b. Lieve mensen, bid tot God dat Hij jou leert om Hem onvoorwaardelijk lief te hebben met heel jouw hart, ziel, verstand en kracht. Dit zal jouw leven en het leven van de mensen om je heen zo veel gemakkelijker en zo veel aangenamer maken!
Vers 39 – “En het tweede, hieraan gelijk, is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf.”
I. Het humanisme en de psychologie die de kerk binnengekomen zijn, beweren dat de Bijbel ons hier leert dat wij moeten leren om onszelf lief te hebben. Dat is volslagen onzin!!
A. De Bijbel zegt hiermee simpelweg dat wij de mensen in onze omgeving net zo lief moeten hebben zoals wij onszelf egoïstisch liefhebben.
i. M.a.w. de manier waarop ik altijd aan mezelf denk, hoor ik toe te passen op anderen. Ik moet op de ander gericht zijn en niet op mezelf!
Vers 40 – “Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten.”
I. Amen! Als ik een expert word in het vervullen van deze twee geboden, d.w.z. dat ik mezelf volledig overgeef aan de Heilige Geest om dit in mij te bewerkstelligen, dan vervul ik de hele Bijbel.
Vers 41-42 – “41Toen de Farizeeën bijeenwaren, vroeg Jezus hun: 42Wat denkt u over de Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tegen Hem: Davids Zoon.”
Vers 43-45 – “43Hij zei tegen hen: Hoe kan David Hem dan, in de Geest, zijn Heere noemen, als hij zegt: 44De Heere heeft gezegd tegen Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden neergelegd heb als een voetbank voor Uw voeten? 45Als David Hem dan zijn Heere noemt, hoe kan Hij dan zijn Zoon zijn?”
Vers 46 – “En niemand kon Hem een woord antwoorden, en ook durfde niemand Hem vanaf die dag meer iets te vragen.”
I. Nu Jezus iedereen de mond gesnoerd heeft, stelt Hij hun een vraag. Lees dit biddend door en probeer de vraag van Jezus te beantwoorden.
A. Ik zal hier op terugkomen.
Bijbelstudie en Uitleg Één ding! – Mattheüs 22:23-40 – Calvary Chapel Haarlemmermeer
Studie van het Bijbelboek Mattheüs door Stan Marinussen, Calvary Chapel Haarlemmermeer: calvarychapel.nl