Mattheüs 18:21-35 – Vergeving en herstel (2/2)
I. Wie van jullie wil niet zijn of worden als Jezus Christus? Ik geloof dat een ieder die christen is, wil worden zoals Jezus is, veranderd wil worden naar Zijn beeld!
II. Twee weken geleden hebben wij mogen zien dat Jezus ons een grondregel geeft m.b.t. hoe wij in de kerk met elkaar om horen te gaan wanneer er sprake is van een grove zonde.
A. Deze grondregel en de vier daarbijhorende stappen hebben slechts één doel voor ogen; de onderlinge vergeving die tot herstel en verzoening leidt.
B. Zelfs de laatste van de vier stappen, waarin Jezus zegt dat als men niet tot inkeer komt en niet verzoend wil worden, hij/zij de deur gewezen zal worden, is uiteindelijk bedoeld om hem/haar te helpen om verzoend te worden.
i. Hoe onchristelijk deze handeling ook lijkt, het is ons door Jezus Christus Zelf gegeven!
a. Mocht je de studie van twee weken geleden gemist hebben, dan raad ik je sterk aan om deze te gaan beluisteren. Want het is oh zo belangrijk voor iedere christen.
II. Voordat we de tekst van vanmorgen in gaan duiken wil ik nog een moment nemen om iets van de vorige keer nog duidelijker te maken.
A. Mattheüs 18:15 – “…als uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga naar hem toe en wijs hem erecht tussen u en hem alleen; als hij naar u luistert, hebt u uw broeder gewonnen.”
i. Twee weken geleden had ik dit vers behandeld met het oog op iemand die tegen jou persoonlijk had gezondigd. Zo staat het hier ook. Maar dit proces heeft een bredere toepassing.
B. Ja, enerzijds heeft dit te maken met iemand die persoonlijk tegen jou gezondigd heeft, anderzijds heeft het te maken met iemand die in een bredere zin tegen de hele gemeenschap gezondigd heeft.
C. Als er bijvoorbeeld iemand is die door een bepaalde zonde een onderdeel van de gemeente of de hele gemeente in gevaar brengt of schade veroorzaakt, dan is zijn/haar zonde niet slechts tegen één persoon gericht, maar is het tegen meerderen en misschien wel tegen allen.
III. Wij hadden in het begin iemand die wel eens voorging, die zondagsschool deed, die ook betrokken was bij de jongerenbediening.
A. Deze persoon was een alleenstaande. Maar op een gegeven moment knoopte hij een relatie aan met iemand en dat hield hij geheim.
i. Sterker nog, de vrouw trok bij hem in en zij woonden dus ongehuwd samen.
B. Toen ik er een aantal maanden later achterkwam, begon ik het proces van Mattheüs 18:15-20 bij deze persoon toe te passen.
i. Samen met de betrokkenen liepen wij door alle stappen heen, en al met al gaven wij deze persoon zo’n zes maanden de tijd om zich te bekeren.
C. Nadat we alle stappen hebben doorlopen, ben ik zelfs nog één keer samen met een voorganger uit de V.S., die deze persoon kende, naar hem toegegaan, maar er was helaas geen bereidwilligheid in deze persoon om zich van zijn zonde te bekeren.
D. Deze persoon vervulde een voorbeeldfunctie. Hij ging wel eens voor in de dienst én hij onderwees onze kinderen en tieners.
i. Met veel pijn in mijn hart en onder tranen waren wij noodgedwongen om de laatste stap in het proces te zetten.
a. We hebben het proces aan de persoon in kwestie uitgelegd en hij stemde ermee in. Tevens hebben wij de deur voor hem opengehouden, mocht hij tot inkeer komen en terug willen komen.
b. Als dat er ooit nog eens van komt, dan zullen wij hem met open armen en met veel vreugde en liefde ontvangen, want dat is de geest van dit Schriftgedeelte.
Lees Mattheüs 18:21-35
Vers 21 – “Toen kwam Petrus naar Hem toe en zei: Heere, hoeveel keer zal mijn broeder tegen mij zondigen en ik hem vergeven? Tot zevenmaal toe?”
I. De norm van die tijd, die de rabbijnen handhaafde, was dat men iemand die tegen hen gezondigd had, tot maximaal drie keer moest vergeven.
A. Petrus die een beetje van de vergevingsgezindheid van God begon te begrijpen, vraagt Jezus of hij een broeder/zuster die tegen hem gezondigd heeft tot zeven keer toe moet vergeven!
Vers 22 – “Jezus zei tegen hem: Ik zeg u: niet tot zevenmaal, maar tot zeventig maal zevenmaal.”
I. In het antwoord van Jezus zien wij de vergaande en de alomvattende vergevingsgezindheid van God!
Jezus zegt dat ik mijn broeder of zuster die tegen mij gezondigd heeft, zeventig maal zevenmaal moet vergeven.
A. Dit is 490 keer! Maar het idee erachter is dat je je broers en zussen onbeperkt moet blijven vergeven. Want dat is wat God voor jou én jouw broers en zussen heeft gedaan en doet.
i. Ik geloof dat Petrus en de andere discipelen helemaal versteld stonden toen Jezus dit zei.
ii. Ik kan me voorstellen dat zij zoiets hadden van: “Maar dit gaat toch veel te ver?!? Wie kan nou zo veel vergeven? Wie kan nou blijven vergeven, zoals U dat nu zegt? Geen enkel mens is ertoe in staat om zo vergevingsgezind te zijn”.
a. Daarom vertelt Jezus hun hier een gelijkenis. In dit geval is de gelijkenis bedoeld om de discipelen én ons iets duidelijk te maken.
Vers 23 – “Daarom kan het Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met een zeker koning die afrekening wilde houden met zijn slaven.”
I. Overal in de Bijbel waar een zin of een hoofdstuk met het woord ‘daarom’ begint, moet je jezelf afvragen: ‘waarom?’.
A. Het ‘daarom’ hier in vers 23 duidt op wat Jezus net gezegd had in vers 22. Dus vers 22 is het antwoord op ‘waarom?’.
II. Jezus gebruikt in Zijn gelijkenissen altijd voorbeelden uit het dagelijkse leven van Zijn toehoorders. Wat Jezus hier dus gaat vertellen, is voor hen bekend. Zij zullen snappen wat Jezus hiermee bedoelt.
In dit verhaal gaat het om een zekere koning die met zijn slaven wil afrekenen.
A. Wij moeten het woord slaven niet zien in de moderne zin van het woord, maar zoals het toen gebruikt werd.
Jezus heeft het hier over mannen die in dienst waren bij de koning. Dit waren hoogstwaarschijnlijk rijksambtenaren die financiële zaken of belastingszaken voor de koning beheerden.
B. Het was in die tijd in Palestina gebruikelijk dat zo’n rijksambtenaar de belastingsrechten van een bepaalde regio binnen het koninkrijk kocht.
i. Zo’n man inde vervolgens de nodige heffingen en gaf het afgesproken deel aan de koning en de rest hield hij voor zichzelf.
a. Er waren verschillende constructies mogelijk, maar dat doet er nu niet toe, dus ik ga hier ook niet dieper op in.
b. Het punt is namelijk dat de koning het geld wilde hebben dat hem toekwam.
Vers 24 – “Toen hij begon af te rekenen, werd er iemand bij hem gebracht die hem tienduizend talenten schuldig was.”
I. Deze man kwam blijkbaar niet vrijwillig, want hij werd bij de koning gebracht. Als ik hem was, was ik ook niet vrijwillig gegaan, want deze man had een gigantische schuld.
II. Tienduizend talenten zegt ons niets, want wij hebben hier geen referentiekader voor.
A. In het Bijbelboek Daniël staat in hoofdstuk 7 dat Daniël een visioen kreeg en in dit visioen ziet Hij God op de troon. In vers 10 staat dat er tienduizendmaal tienduizenden voor Gods aangezicht stonden.
B. In het bijbelboek Openbaring kreeg de apostel Johannes een visioen; in hoofdstuk 5 vers 11 staat dat er tienduizenden tienduizendtallen voor de troon van God stonden.
i. Het Griekse woord dat in Openbaring 5 én hier in Mattheüs 18:24 gebruikt wordt, betekent ‘ontelbaar’.
a. Het is een woord dat destijds gebruikt werd om het hoogste bedrag dat zij kenden te omschrijven.
1. Het kan dus heel goed zijn dat Jezus hier in vers 24 zegt, dat deze beambte de koning een ontelbaar bedrag schuldig was.
C. Als je daar geen genoegen mee neemt, dan kunnen wij tienduizend ook gewoon als tienduizend beschouwen. In dit geval gaat het om tienduizend talenten.
i. Nu is het vrij lastig om precies te weten wat de huidige waarde van tienduizend talenten is. Maar om een idee te krijgen van hoeveel het ongeveer was, kunnen wij in ieder geval kijken naar wat het toen waard was.
ii. Eén talent was gelijk aan 6.000 denariën. Eén denarius was ongeveer het dagloon van een gemiddelde dagarbeider. Dus op basis van een werkweek van 6 dagen zou de gemiddelde dagloner 19,5 jaar lang moeten werken om slechts één talent te verdienen.
a. Op basis van deze berekening is deze beambte de koning dus 195.000 jaarlonen schuldig!!
1. Het kon net zo goed een ontelbaar bedrag zijn, want het was simpelweg onmogelijk om dit terug te kunnen betalen.
Vers 25 – “En toen hij niet kon betalen, gaf zijn heer opdracht dat men hem zou verkopen, én zijn vrouw en kinderen en alles wat hij had, en dat de schuld betaald moest worden.”
I. Wanneer men een schuld niet kon betalen was het destijds gebruikelijk om als slaaf verkocht te worden.
Vers 26 – “De slaaf (oftewel de beambte) dan knielde voor hem neer en zei: Heer, heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.”
I. Deze beambte wordt geconfronteerd met de ernst en de zwaarte van zijn schuld. Hij komt tot het besef dat hij volkomen machteloos is om de schuld te kunnen betalen.
En dan doet hij twee dingen: één goed en één fout.
A. Hij doet het helemaal goed in de zin dat hij zichzelf overgeeft aan zijn heer en koning. Hij smeekt de koning om genade, om geduld.
B. Wat hij fout doet, is dat hij op dit moment blijkbaar uit wanhoop de koning belooft dat hij alles terug zal betalen.
i. Dit is fout, omdat hij sowieso nooit tijdens zijn leven op aarde in staat zou zijn om die schuld af te lossen. Hij belooft iets wat hij niet waar kan maken.
II. Vandaag de dag doen mensen precies hetzelfde met God. Mensen komen op één of andere wijze in aanraking met God, zij worden geconfronteerd met hun zonde, en vervolgens doen zij allerlei beloftes aan God over dat zij hun levens gaan veranderen en op orde gaan krijgen.
A. Maar zij hebben totaal niet door dat ze niets uit zichzelf kunnen doen óf laten om God te kunnen behagen, om Gods recht te kunnen bevredigen.
B. Wanneer je geconfronteerd wordt met je eigen zondigheid, dan is er niets anders aan te doen dan dat je jezelf volledig overgeeft aan Degene Die jou genade, pardon, vergiffenis kan schenken.
i. Want het heeft totaal geen zin om te proberen om het goed te maken bij God.
ii. Als je Gods genade en pardon weigert aan te nemen, dan zal je voor je eigen zonde moeten boeten.
a. En de Bijbel leert ons, dat allen die Gods pardon weigeren aan te nemen, de eeuwige dood tegemoet zullen gaan.
1. Doe alsjeblieft geen beloftes aan God die je niet na kunt komen!
Vers 27 – “En de heer van deze slaaf was innerlijk met ontferming bewogen, liet hem gaan en schold hem de schuld kwijt.”
I. De beambte smeekt zijn heer om geduld en om meer tijd, maar zijn heer doet veel meer en gaat tot het uiterste. Hij schold hem de schuld helemaal kwijt.
II. God weet hoe zondig en schuldig je bent. Hij weet ook dat jij niet in staat bent om ooit van die schuld af te komen. Vandaar dat God in Zijn liefde en genade Zelf met een oplossing is gekomen om jou van je zonde en schuld te verlossen.
A. En de oplossing is Jezus Christus. Alleen door Jezus Christus is kwijtschelding van schuld mogelijk. Alleen door Jezus Christus is vergeving van zonde, is pardon mogelijk.
B. God is altijd en bij iedereen innerlijk met ontferming bewogen. God zal geen enkele zondaar afwijzen wanneer hij/zij oprecht tot inkeer komt en God om genade smeekt.
III. En dat is de enige voorwaarde. Men MOET zélf tot het besef komen dat hij/zij voor God schuldig is, dat hij/zij een zondaar is.
A. Wanneer iemand echt tot dit besef komt, dan is er slechts één ding dat hij/zij kan doen, en dat is God om genade smeken.
i. Wanneer iemand zichzelf ziet in het licht van Jezus Christus, zal hij/zij zichzelf zien zoals hij/zij daadwerkelijk is: een hopeloze zondaar die zich alleen maar kan beroepen op Gods genade.
a. En dát zien wij hier in deze gelijkenis. De beambte zag zichzelf als een hopeloze schuldenaar en hij beriep zich op de genade van zijn heer.
Vers 28-30 – “28Maar deze slaaf ging naar buiten en trof een van zijn medeslaven aan, die hem honderd penningen schuldig was. Hij pakte hem beet, greep hem bij de keel en zei: Betaal mij wat u schuldig bent. 29Zijn medeslaaf dan liet zich voor hem neervallen en smeekte hem: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen. 30Hij wilde echter niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld betaald zou hebben.”
I. Vergeleken met de schuld die de beambte aan zijn koning had, is deze schuld het niet eens waard om genoemd te worden.
A. Destijds waren honderd penningen gelijk aan drie maanden salaris. Dit was peanuts vergeleken met 195.000 jaarsalarissen.
II. Ondanks dat zijn medeslaaf hem smeekte om genade, om geduld, zoals hij zelf bij zijn koning deed, wierp hij hem de gevangenis voor schuldenaars in.
Vers 31-33 – “31Toen zijn medeslaven zagen wat er gebeurd was, werden zij erg bedroefd; zij gingen naar hun heer en vertelden hem alles wat er gebeurd was. 32Toen riep zijn heer hem bij zich en zei tegen hem: Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, omdat u mij dat smeekte. 33Had ook u geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ik ook medelijden met u had?”
I. Dit is de kern van deze gelijkenis. “Had ook u geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ik ook medelijden met u had?”
A. Het medelijden hebben met zijn collegaslaaf is het meest logische, het meest juiste, het meest rechtvaardige dat de beambte had kunnen doen.
i. Het kwijtschelden van de schuld, de vergeving van de zonde was het allerminste dat deze beambte had kunnen doen!
Vers 34-35 – “34En zijn heer, boos als hij was, gaf hem aan de pijnigers over, totdat hij alles wat hij hem schuldig was, betaald zou hebben. 35Zo zal ook Mijn hemelse Vader met u doen, als niet ieder van u van harte de misdaden van zijn broeder vergeeft.”
I. Ik geloof dat vers 35 twee dingen kan betekenen. En dan niet het één of het ander, maar allebei.
A. Ten eerste leren wij uit Jesaja 59:1-2 dat het bewust zondigen tegen God scheiding tussen God en de mens teweeg brengt.
i. Jesaja 59:1-2 – “1Blijft redding uit omdat Gods arm niet ver genoeg reikt? Vinden jullie soms geen gehoor omdat hij doof is? 2Nee, het ligt aan jullie eigen zonden! Zij staan als een muur tussen jullie en je God. Het zijn jullie zonden die God beletten je te horen!” (GNB)
a. Dus, wanneer ik als Gods kind mijn broer of zus niet wil vergeven, dan zondig ik ten eerste tegen God. Want volgens Psalm 51 is alle zonde ten eerste tegen God.
b. En als ik bewust tegen God zondig, dan zal Hij mij niet zomaar mijn gang laten gaan. God zal mij bestraffen zoals een vader zijn zoon bestraft teneinde mij te corrigeren.
1. Hebreeën 12:6-8 – “6Want de Heere bestraft wie Hij liefheeft, en Hij geselt iedere zoon die Hij aanneemt. 7Als u bestraffing verdraagt, behandelt God u als kinderen. Want welk kind is er dat niet door zijn vader bestraft wordt? 8Maar als u zonder bestraffing bent, waar allen deel aan hebben gekregen, bent u bastaarden en geen kinderen.”
ii. De manier waarop God Zijn kinderen bestraft, is geheel aan Hem. Het kan heel goed zijn dat je als je momenteel een broeder of zuster niet wil vergeven, zelf niet lekker in je geestelijke vel zit.
iii. Het kan zijn dat de afstand die je voelt tussen jou en God, Zijn bestraffing is omdat je niet wil vergeven.
iv. Het kan zijn dat de onverschilligheid in jouw relatie met God Zijn bestraffing is, omdat je niet wil vergeven.
v. Het kan zijn dat Gods bestraffing tot uiting komt door niets in je leven te laten lukken.
vi. Misschien zit je nu al maanden lang of jaren lang in een vicieuze cirkel en wat je maar ook probeert, je komt er gewoon niet uit.
a. Ik ben er stellig van overtuigd dat God als je bewust en hardnekkig bent in het niet te willen vergeven van een broer of zus of meerdere broers of zussen, je niet zomaar je gang laat gaan.
1. Hij zal je op verschillende wijze gaan bestraffen om je aandacht te krijgen. Dat is één.
B. Het tweede wat vers 35 kan betekenen is dat je Gods vergeving zelf nooit hebt aanvaard, waardoor je uiteindelijk toch niet bij Hem hoort.
Nu begrijp ik heel goed dat er mensen zullen zijn die het hiermee niet eens zijn, maar zo zie ik het op dit moment.
i. Lees Mattheüs 6:12, 14-15
ii. Hier zegt Jezus nadrukkelijk dat God mij niet zal vergeven als ik anderen niet vergeef.
a. Mijn redding, mijn zekerheid van het eeuwige leven samen met God is gebaseerd op de vergeving van mijn zonden. Er zal nooit iemand in de hemel komen wiens zonden niet vergeven zijn.
1. In mijn optiek kan het dus niet zo zijn, dat als ik als een wedergeboren christen, mijn broer of zus niet vergeef dat God mij ineens niet vergeeft.
iii. Ik ben er van overtuigd dat ik als ik een wedergeboren christen ben, per definitie in mijn nieuwe natuur in Christus iemand ben die vergevingsgezind is.
iv. M.a.w. als ik iemand niet wil vergeven, dan moet ik mezelf ernstig gaan afvragen of ik wel de nieuwe natuur van Jezus Christus heb aangedaan.
v. Nog simpeler gezegd: als het Jezus Christus eigen is om iedereen te kunnen en willen vergeven maar ik ben dat niet, ben ik dan wel een christen? Want het woord christen betekent “zoals Christus”.
a. Kijk, een hond blaft omdat het een hond is. Een hond is niet een hond omdat het blaft.
b. Zo zondig ik ook, omdat ik van nature een zondaar ben. Ik ben geen zondaar geworden toen ik begon te zondigen. Nee, ik ben als een zondaar ter wereld gekomen en ik zondig, omdat ik een zondaar ben.
c. Nu dit. Ik ben geen christen omdat ik vergevingsgezind ben. Nee, ik ben vergevingsgezind, omdat ik een christen ben.
vi. Als ik beweer dat ik christen ben d.w.z. als Christus, en ik weiger iemand van harte te vergeven, dan is dat het bewijs dat ik zelf Gods vergeving niet heb ontvangen.
a. Want het één vloeit voort uit het ander. Dit is een geestelijke wet. Als ik ervan doordrongen ben dat God mij mijn ontelbare zonden, al mijn ellendige keuzen heeft vergeven, dan is de vrucht daarvan dat ik iedereen vervolgens zou kunnen en willen vergeven.
II. De apostel Paulus wiens ontelbare schuld door Jezus Christus werd kwijtgescholden, wist als geen ander dat hij iedereen van harte moest vergeven zoals Jezus Christus iedereen zou vergeven. Hij schreef dit:
C. Kolossenzen 3:12-13 – “Bekleed u dan, als uitverkorenen van God, heiligen en geliefden, met innige gevoelens van ontferming, vriendelijkheid, nederigheid, zachtmoedigheid, geduld. Verdraag elkaar en vergeef de een de ander, als iemand tegen iemand anders een klacht heeft; zoals ook Christus u vergeven heeft, zo moet ook u doen.”
D. Efeze 4:31-32 – “Laat alle bitterheid, woede, toorn, geschreeuw en laster van u weggenomen worden, met alle slechtheid, maar wees ten opzichte van elkaar vriendelijk en barmhartig, en vergeef elkaar, zoals ook God in Christus u vergeven heeft.”
E. Toen Jezus aan het kruis hing bad Jezus tot God de Vader: “Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen…” Lukas 23:34a
F. Toen Stefanus in Handelingen 7 gestenigd werd, viel hij op zijn knieën, en terwijl de stenen van de menigte tegen hem vielen bad hij tot God: “Heere, reken hun deze zonde niet toe!”
Studie van het Bijbelboek Mattheüs door Stan Marinussen, Calvary Chapel Haarlemmermeer: calvarychapel.nl