R66004 Numeri 2 van 3
I. Wij gaan verder met de preekserie Route 66 waarin wij elk Bijbelboek in vogelvlucht gaan bekijken om 1) Jezus erin te ontdekken 2) om de belangrijkste levenslessen eruit te halen. Deze keer behandelen wij deel 2/3 van het Bijbelboek Numeri.
A. Voor degenen die hier deze keer voor het eerst zijn, mijn excuses dat jullie midden in een lopende studie terecht komen, maar weet dat het Woord van God levend en krachtig is en dat wanneer wij het openen, God tot ons zal spreken, dus ook vanmorgen.
B. In de vorige studie noemde ik dat Exodus voornamelijk om Gods verlossing gaat. Leviticus gaat voornamelijk over de aanbidding van God oftewel hoe heilig met God om te gaan en hoe heilig te leven. Numeri gaat voornamelijk om het voorbereiden van het volk Israël om de vooruitgang van het Koninkrijk van God te bevorderen oftewel om meer mensen te gaan redden.
II. In Numeri gaat het om twee groepen Israëlieten. De eerste/oude generatie die uit Egypte kwam en die het beloofde land niet zal zien, en de tweede/nieuwe generatie die uiteindelijk het beloofde land in zal gaan.
A. Deze keer gaan wij zien waarom er twee generaties zijn en waarom de eerste generatie het beloofde land niet in mocht gaan.
B. Voor ons die wedergeboren zijn zitten er een aantal essentiële lessen en principes in die betrekking hebben op onze dagelijkse wandel met de Heere. De apostel Paulus legt heel mooi uit wat wij van Numeri kunnen en moeten leren:
i. 1 Korinthe 10:1-12 – “Graag wil ik, broeders en zusters, uw aandacht vragen voor wat er gebeurde met onze voorouders. Ze stonden allemaal onder bescherming van de wolk en trokken allemaal veilig door de Rode Zee. In de wolk en in de zee werden ze gedoopt als volgelingen van Mozes. Ze aten allemaal hetzelfde geestelijke voedsel, en dronken allemaal dezelfde geestelijke drank. Want ze dronken water uit een geestelijke rots die overal met hen meetrok, en die rots was Christus. Toch rustte op de meesten van hen Gods zegen niet. Want werden ze niet afgeslacht in de woestijn? Die gebeurtenissen zijn een voorbeeld voor ons, een waarschuwing dat we niet naar het kwade moeten verlangen, zoals zij. Word geen afgodendienaars, zoals sommigen van hen, over wie de Schrift zegt: Het volk ging zitten om te eten en te drinken, het werd een losbandig feest. En laten we geen ontucht plegen, zoals sommigen van hen. Het gevolg was dat op één dag drieëntwintigduizend mensen de dood vonden. Laten we Christus ook niet op de proef stellen, zoals anderen van hen deden, met het gevolg dat ze door slangen omkwamen. Mopper ook niet op God, zoals weer anderen – zij werden omgebracht door de engel van de dood. Wat hun overkwam, moet een voorbeeld voor ons zijn. Het werd opgeschreven om ons te waarschuwen, omdat we voor het einde der tijden staan. Wie dus denkt rechtovereind te staan, moet oppassen dat hij niet komt te vallen.” (GNB96)
a. Paulus schrijft dat Numeri ons kan helpen om geestelijk volwassen christenen te worden door van de fouten van Israël te leren.
b. En als je denkt dat deze lessen voor jou niet gelden, dan waarschuwt hij jou in vers 12: “Wie dus denkt rechtovereind te staan, moet oppassen dat hij niet komt te vallen.”
1. Paulus schrijft hier over iemand die van zichzelf denkt dat hij/zij het eigenlijk niet zo slecht doet. In vergelijking met anderen die het in zijn/haar optiek slechter zijn of doen dan hijzelf/haarzelf, doet hij/zij het zelf aardig goed.
2. Maar de maatstaf waaraan iedere wedergeboren christen zich moet meten, is niet hoe goed of slecht iemand het doet ten opzichte van anderen, maar ten opzichte van Jezus Christus. Jezus is de maatstaf waaraan eenieder die belijdt een discipel van Jezus Christus te zijn, zichzelf hoort te meten. En die maatstaf is alleen te vinden in het Woord van God, de Bijbel.
(i) Degenen die denken een goede christen te zijn en Jezus te behagen, maar die hun Bijbels niet lezen en kennen, houden zichzelf eigenlijk voor de gek. Deze mensen waarschuwt Paulus hiermee: “Wie dus denkt rechtovereind te staan, moet oppassen dat hij niet komt te vallen.”
C. Afgelopen keer zagen wij dat Hebreeën 3 benadrukt, dat de eerste generatie door hun rebellie tegen God het beloofde land niet inging. Sterker nog, er staat letterlijk dat deze generatie weigerde te gehoorzamen en God niet geloofde.
i. Hun ongehoorzaamheid, hun ongeloof en hun rebellie heeft hun hun leven gekost, zij stierven allemaal in de woestijn.
ii. Wat sterft er of wat dreigt er in jouw leven af te sterven door jouw ongehoorzaamheid, door jouw ongeloof, door jouw rebellie tegen God? Is het jouw vreugde of jouw getuigenis of jouw dienstbaarheid of stappen in geloof of je huwelijk of andere relaties? Deze kunnen allemaal afsterven door ongehoorzaamheid, ongeloof en rebellie.
a. Natuurlijk gaat God nu in het tijdperk van genade anders met Zijn kinderen om dan toen, maar Hij is nog steeds Dezelfde. Zijn maatstaven voor wat betreft gehoorzaamheid, geloof en overgave zijn precies dezelfde als in Numeri. Vergis je daarin niet!
III. Wij zijn afgelopen keer geëindigd bij hoofdstuk 8, in hoofdstuk 9 zien wij een prachtig principe dat ons vandaag de dag ontzettend kan helpen om met de Heere te wandelen.
Numeri 9:15-17 – “Op de dag dat de tabernakel werd opgebouwd, bedekte de wolk de tabernakel, de tent van de getuigenis; en ‘s avonds was hij op de tabernakel als een verschijning van vuur, tot de volgende morgen. Zo was het voortdurend: de wolk bedekte hem en ‘s nachts was hij als een verschijning van vuur. Maar als de wolk opgeheven werd van boven de tent, braken de Israëlieten daarna op; en op de plaats waar de wolk bleef rusten, daar sloegen de Israëlieten hun kamp op.”
A. De Israëlieten werden vanuit Egypte door God middels de wolkkolom en de vuurkolom geleid. Elke keer wanneer God d.m.v. de kolommen bewoog, moest Israël God volgen.
i. Numeri 9 maakt duidelijk dat God Israël aan het leren is om Hem koste wat kost na te volgen. Omdat Hij God is; én omdat Hij Zijn beloften wil nakomen; omdat Hij Zijn plan wil uitvoeren door hen naar het beloofde land te brengen.
ii. Of het nu praktisch uitkwam of niet, of het nu handig was of niet, alle 2 miljoen mensen moesten, wanneer God bewoog, alles laten vallen om de boel in te pakken en te gaan reizen.
B. Het is opvallend, dat alle stammen onder een eigen vaandel opgesteld waren rondom de tabernakel en rondom de Levieten.
i. De stammen Juda, Issachar en Zebulon vielen onder het vaandel van Juda, dus deze drie stammen vormden het kamp van Juda.
ii. De stammen Ruben, Simeon en Gad vielen onder het vaandel van Ruben, dus deze drie stammen vormden het kamp van Ruben.
iii. De stammen Efraïm, Manasse en Benjamin vielen onder het vaandel van Efraïm, dus deze drie stammen vormden het kamp van Efraïm.
iv. En, de stammen Dan, Aser en Naftali vielen onder het vaandel van Dan, dus deze drie stammen vormden het kamp van Dan.
v. Als je dit vanuit de lucht zou bekijken, dan zou het er evt. zo uit kunnen zien
met stammen naast elkaar om de Levieten heen. Nog een mogelijkheid is dat de stammen, i.p.v. naast elkaar achter elkaar opgesteld waren zoals dit.
Dit lijkt mij waarschijnlijker, omdat God expliciete instructies gaf om zich direct ten oosten, ten zuiden, ten noorden en ten westen van de Levieten op te stellen.
vi. Als we de getallen naar inschatting (op schaal) rondom de tabernakel en de Levieten neerzetten:
a. Dit is gewoon een afbeelding van een stuk woestijn.
b. Dit zou dan de tabernakel en de Levieten afbeelden.
c. Direct aan de oostkant van de Levieten is het kamp van Juda met zijn 186.400 man.
d. Direct aan de zuidkant van de Levieten is het kamp van Ruben met zijn 151.450 man
e. Direct aan de westkant van de Levieten is het kamp van Efraïm met zijn 108.100 man
f. Direct aan de noordkant van de Levieten is het kamp van Dan met zijn 157.600 man
g. Wanneer Bileam in Numeri 22 vanaf de berg op het kamp van Israël uitkeek, dan zou hij eventueel. dit gezien hebben:
Ik hoop niet dat ik hierover iets moet gaan uitleggen.
C. Vanuit deze opstelling moest heel Israël dus alles laten vallen wanneer de wolkkolom in beweging kwam. Heel Israël moest het kamp weer opslaan wanneer de wolkkolom stilstond.
i. Voor ons is hierin van belang, dat ook wij moeten leren om de leiding van de Heere te gaan herkennen en te onderscheiden. En zodra wij het herkennen moeten wij Hem gehoorzaam zijn door Hem na te volgen.
ii. Denk ook aan het feit dat de 603.550 strijdbare mannen die dit leger vormden precies op hun door God aangewezen plek moesten zijn wanneer de Heere in beweging kwam.
a. In hoofdstuk 10 zien wij dat God Mozes opdraagt om twee zilveren trompetten te maken. De priesters blazen op de trompetten wanneer God wil dat de kampen opgebroken moeten worden om de bewegende wolkkolom te gaan volgen.
b. In hun kampen konden zij de trompetten horen en op het moment dat de trompet klonk, moesten zij dit zien als de marsorders van de Heere.
c. Zo is het ook met ons. Wanneer jij en ik in gehoorzaamheid aan de Heere ons op de door God aangewezen plek bevinden, dan zij wij veel beter in staat om Zijn stem te horen en te onderscheiden.
1. Wanneer wij integendeel ongehoorzaam zijn, wanneer wij weinig tot niets doen om aan onze relatie met God te werken, wanneer wij niet met de dingen van de Heere bezig zijn, wanneer wij de Bijbel niet lezen en bestuderen, wanneer wij Hem niet ernstig zoeken in gebed, dan kunnen wij God wel vragen om Zijn plan en Zijn wil voor onze situatie of ons leven bekend te maken, maar in de regel werkt God niet op die manier.
(i) 2 Kronieken 16:9a –“Want de ogen van de HEERE trekken over de hele aarde, om Zich sterk te bewijzen aan hen van wie het hart volkomen is met Hem.”
IV. In hoofdstuk 10 komt Israël in deze formatie voor het eerst in beweging:
Numeri 10:11-12 – “Het gebeurde in het tweede jaar, in de tweede maand, op de twintigste van de maand, dat de wolk opgeheven werd van de tabernakel van de getuigenis. De Israëlieten braken op, en trokken van rustplaats tot rustplaats, uit de woestijn Sinaï; en de wolk bleef rusten in de woestijn Paran.”
A. Israël wordt nu door de Heere richting het beloofde land geleid. Maar zoals ik in de vorige studie al zei, had het een reis van 11 dagen moeten zijn geweest, maar is het uiteindelijk een reis van 38 jaar geworden. Maar waarom duurde het zo lang?
i. Vanwege drie ogenschijnlijk verwaarloosbare zonden die zich hadden geworteld in de harten van de mensen en die uitgroeiden tot die ene grote zonde; de druppel die de emmer deed overlopen.
V. De drie kleine zonden waren in de ogen van de mensen blijkbaar niet zo erg, maar God Die beter weet, zag dat totaal anders.
A. De eerste zonde was het constante gemor van de mensen tegen God:
i. Exodus 15:24 – “Toen morde het volk tegen Mozes”
ii. Exodus 16:2-3 – “En heel de gemeenschap van de Israëlieten morde tegen Mozes en Aäron”
iii. Exodus 17:3 – “En het volk morde tegen Mozes”
a. Exodus 16:8 – “Mozes zei: ‘Uw gemor is niet tegen ons gericht, maar tegen de HEERE’.”
iv. Numeri 11:1 – “Het volk begon al snel te klagen over allerlei tegenslagen en de Heere hoorde dat. Hij werd toornig en stuurde vuur naar beneden dat rond het volk brandde.” (Het Boek)
a. Hier zien wij dat zij na slechts enkele dagen na hun vertrek alweer tegen God begonnen te morren en te klagen. Misschien zeiden ze wel:
b. ‘Mozes, hoe haal je het in je hoofd om per se nu te vertrekken? Het komt ons helemaal niet uit!’ Of ‘Wij waren juist net gesetteld na die elf maanden, en nu moeten we weer alles inpakken!’, Of ‘Straks komen we weer zonder water te zitten, en wat dan?’ Hoe dan ook, de mensen morden en God was daar totaal niet van gediend.
1. De eerste kleine zonde was dus dat het volk constant tegen Mozes en Aäron aan het morren was, wat eigenlijk gemor tegen God was.
B. De tweede zonde zien wij in Numeri 11:4-6:
Numeri 11:4-6 – “Het samenraapsel van vreemdelingen dat in hun midden verkeerde, werd met gulzigheid bevangen; daarom jammerden ook de Israëlieten opnieuw en zeiden: Wie zal ons vlees te eten geven? Wij denken terug aan de vis die wij in Egypte voor niets aten, aan de komkommers, de watermeloenen, de prei, de uien en de knoflook. Maar nu droogt onze ziel uit, er is helemaal niets dan dit manna voor onze ogen!”
i. Dit samenraapsel van vreemdelingen zijn mensen die in Egypte woonden toen God de 10 plagen uitstortte over Egypte. Toen deze mensen zagen dat God aan de kant van Israël stond, wilden zij met Israël mee. Zij wilden bij Israël horen, omdat zij zagen dat Israël het goed had bij God.
ii. Het probleem met deze mensen was, dat zij zich niet aan de God van de Joden toewijdden. Zij wilden eigenlijk alleen maar genieten van de voordelen van de Joden, maar zij wilden zichzelf niet naar de God van de Joden schikken.
a. Dit gebeurt vandaag de dag ook. Er zijn mensen die zich niet naar de Heere Jezus willen schikken, die Jezus niet per se willen navolgen, maar alleen maar willen genieten van en soms zelfs misbruik maken van de voordelen van het gemeenteleven.
b. Het zijn ook vaak deze mensen die als eerste klagen en morren over dingen. Als wij dat niet in de kiem smoren, dan kan dit aanstekelijk zijn zoals in het geval van het volk Israël.
iii. De zonde waaraan zij zich schuldig maakten, was dat zij met gulzigheid bevangen werden. In de grondtekst spreekt Mozes hier van ongezonde lust of begeerte. En omdat de mensen dit zo ongebreideld uitten, zei God in vers 19-20:
Numeri 11:19-20 – “U zult het niet één dag eten, geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen, en geen twintig dagen, maar tot een volle maand, totdat het u de neus uit komt en u ervan walgt. Want u hebt de HEERE, Die in uw midden is, verworpen, en hebt voor Zijn aangezicht gejammerd: Waarom zijn wij eigenlijk uit Egypte vertrokken?”
a. In het resterende gedeelte van hoofdstuk 11 zien wij dat God het volk had voorzien van vlees in de vorm van kwartels. En dan niet zomaar een boodschappenkar vol, maar ze lagen voor het oprapen in een straal van zo’n 35 km rondom het kamp, tot 1 meter hoog (11:31).
b. In vers 33 en 34 staat dat God degenen die de boel opstookten, gedood had. Daardoor kreeg die plaats de Hebreeuwse naam Qibrowth hat-Ta’avah, wat ‘graven van lust’ betekent.
1. De tweede zonde was dat mensen zich lieten leiden door hun lusten en begeerten in plaats van dat zij tevreden en dankbaar waren voor alles waarin God voorzien had.
C. De derde kleine zonde had te maken met een machtsstrijd tussen familieleden.
Numeri 12:1-2 – “Mirjam, en ook Aäron, spraken over Mozes vanwege de Cusjitische vrouw die hij genomen had, want hij had een Cusjitische vrouw genomen. Zij zeiden: Heeft de HEERE alleen maar door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de HEERE hoorde het.”
i. Mirjam en Aäron waren de broer en zus van Mozes. Zij keerden zich tegen Mozes, omdat Mozes met een Cusjitische vrouw getrouwd was. Maar dat was slechts een excuus om Mozes aan te vallen.
ii. Het ging erom, dat zij het niet eens waren over hoe Mozes de boel leidde. Zij voelden zich ook gepasseerd. Kortom, zij waren gewoon jaloers op Mozes en de Heere zag dat meteen.
iii. Even verderop in het hoofdstuk zegt God dat als iemand onder het volk een profeet is, dan maakt God Zichzelf aan deze profeet bekend d.m.v. een visioen en spreekt tot deze profeet d.m.v. een droom.
Maar in het geval van Mozes, spreekt God rechtstreeks met hem. Sterker nog, Mozes aanschouwt de gestalte van de Heere. En dan zegt God tegen Mirjam en Aäron: ‘Waarom dan bent u niet bevreesd geweest om over Mijn dienaar, over Mozes, kwaad te spreken?’
a. God kwam meteen op voor Mozes, omdat God Zelf Mozes had gekozen. Er staat dat de toorn van de Heere ontbrandde. En toen de Heere wegging van boven de tabernakel was Mirjam ineens met melaatsheid geslagen. Een week lang had zij melaatsheid.
b. Dit geeft aan dat God er absoluut niet van gediend is wanneer mensen in opstand komen tegen Zijn door Hem gekozen en aangestelde dienstknechten.
VI. Deze drie ogenschijnlijk verwaarloosbare zonden leidden tot een grote zonde, een zonde waar het volk Israël nooit van terug kwam. Een zonde waar wij anno nu veel van kunnen en moeten leren.
A. Wij zullen het de volgende keer behandelen!