Mattheüs 5:21-26 – Ben IK een moordenaar
Mattheüs 22:34-40 – “34Toen de Farizeeën gehoord hadden dat Hij de Sadduceeën de mond gesnoerd had, kwamen zij bijeen. 35En een van hen, een wetgeleerde, vroeg om Hem te verzoeken: 36Meester, wat is het grote gebod in de wet? 37Jezus zei tegen hem: ‘U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. 38Dit is het eerste en het grote gebod. 39En het tweede, hieraan gelijk, is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. 40Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten’.”
I. Heel de Wet en de Profeten oftewel alles wat God ons in het O.T. gebiedt en verbiedt, hangt aan deze twee geboden. Zij vormen het hart van de Schriften.
A. M.a.w. liefde is het enige dat ons in staat zal stellen om Gods wet te kunnen vervullen; liefde voor God en liefde voor onze naasten. Liefde vanuit ons hart!
B. In de rest van de Bergrede zullen wij zien, dat het Jezus gaat om het innerlijke van de mens, om het hart van de mens en niet om het uiterlijke.
II. Wat is het universele symbool van liefde? Het hart!
A. Als je iemand liefhebt, dan heb je die persoon lief met je hart oftewel met heel je wezen.
i. Zo ook met God, God heeft ons met heel Zijn hart, met heel Zijn wezen lief. Hij kan niets anders dan ons lief hebben, want Hij is liefde!
a. 1 Johannes 4:7-8 – “7Geliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde is uit God; en ieder die liefheeft, is uit God geboren en kent God. 8Wie niet liefheeft, kent God niet, want God is liefde.”
1. Laten wij dit voor ogen houden wanneer wij deze keer onze tekst in duiken.
LEES MATTHEUS 5:21-30
I. Tot het einde van Mattheüs 5 geeft Jezus ons zes voorbeelden van wat de schriftgeleerden en de Farizeeën aan de gewone mensen van die tijd leerden als Gods Woord.
A. Tegen de tijd dat Jezus op aarde kwam, hadden deze religieuze leiders het Woord van God volkomen verbasterd en ontkracht. Wat zij de gewone mensen leerden, was wat zij van Gods Woord gemaakt hadden.
B. Wat zij verkondigden als waarheid was niet het zuivere Woord van God meer, maar een naar het vlees geïnterpreteerde wirwar van geboden en verboden.
i. En daarom zegt Jezus tot zes maal toe: “U hebt gehoord dat er gezegd is…”
ii. Als Jezus het hier over de Wet had, over het zuivere Woord van God, dan had Jezus tot zes maal toe gezegd: “Er staat geschreven”. Maar dat deed Jezus niet.
Vers 21 – “U hebt gehoord dat tegen de ouden gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden.”
I. Het verbod “U zult niet doden” wordt geciteerd uit de Tien Geboden.
A. Dit houdt in, dat God verbiedt dat iemand een ander met voorbedachte rade vermoordt.
i. Het is dus geen algeheel verbod om te doden, bijv. in het geval van oorlog of in het geval van het in het bezit nemen van het beloofde land.
II. Het verbod “U zult niet doden” wordt dus geciteerd uit de Tien Geboden. Maar de consequenties daarvan, dat degene door de rechtbank schuldig bevonden zal worden, staan niet in Gods Wet.
A. Er staat daadwerkelijk in de Wet, dat degene die met voorbedachte rade iemand vermoordt, tot de doodstraf veroordeeld wordt.
Vers 21 – “U hebt gehoord dat tegen de ouden gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden.”
III. De schriftgeleerden en de Farizeeën leerden, dat degene die schuldig bevonden is aan het doden van een ander mens alleen schuldig is bevonden aan de daad; het doden van.
A. Maar Jezus gaat verder dan alleen het zich houden aan de letter van de Wet. Het gaat Jezus om het hart van de Wet. Het gaat Jezus om de achterliggende motivatie van de daad.
i. Hij zegt hier met de autoriteit van God Zelf: “U hebt gehoord dat er gezegd is, Maar Ik zeg U:” Jezus spreekt hier als de auteur van de Wet en de Profeten.
Vers 22 – “Maar Ik zeg u: Al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank. En al wie tegen zijn broeder zegt: Raka! zal schuldig bevonden worden door de Raad; maar al wie zegt: Dwaas! die zal schuldig bevonden worden tot het helse vuur.”
I. Het woord broeder dat Jezus hier gebruikt, kan het beste gezien worden als je volksgenoot oftewel je naaste, dus niet per se je biologische- of geestelijke broer of zus in Christus.
II. Jezus spreekt hier over het ten onrechte boos zijn op je naaste. Dit impliceert, dat er ook een terechte boosheid bestaat die Jezus hier niet afkeurt.
A. De Bijbel leert ons, dat wij boos mogen zijn waar het gaat om zonde en ongerechtigheid. Men noemt dit een rechtvaardige boosheid.
i. Lees Markus 3:1-6
ii. Toen Jezus alles overhoop gooide in de voorhof van de Tempel, was Hij woedend op de handelaren, omdat zij de naar God zoekende heidenen weerhielden van het vinden van God. (ref. Markus 11:15-17)
iii. Ik word zelf woedend op bijvoorbeeld mensen die zichzelf voorganger noemen en die Gods kinderen misleiden.
III. Maar Jezus heeft het in vers 22 over het onterecht boos zijn op zijn naaste. D.w.z. dat je op iemand boos bent wegens eigenbelang.
A. En niet zomaar boos zijn, maar het niet willen vergeten, het niet willen vergeven, niet gewillig zijn om de vrede te herstellen, maar daarentegen echt broeden, haatdragend zijn en in je hart en in je gedachten bezig zijn met wraakacties.
B. Alhoewel jouw boosheid niet tot het doden met voorbedachte rade zal leiden, is boosheid en haat wel de oorzaak van moord met voorbedachte rade.
i. Jezus zegt, dat deze boosheid de mens al schuldig maakt aan moord.
IV. Iemand die “Raka” of “dwaas” tegen zijn naaste zegt, wordt schuldig verklaard aan moord.
A. “Raka” is een Aramees woord en betekent ‘dwaas, idioot, leeghoofd’. “Dwaas” betekent eigenlijk hetzelfde.
i. Door iemand uit te schelden met ‘Raka’ of ‘Dwaas’ geef je aan, dat je in je hart totaal geen waarde hecht aan die persoon. Het geeft aan, dat het je niets kan schelen als hij of zij dood zou vallen, want in jouw ogen is hij/zij niets waard.
B. Jezus wil hiermee niet duidelijk wil maken, dat er drie verschillende zonden zijn, maar steeds die éne zonde; het kwaad zijn op je naaste.
i. Jezus, Die naar het hart van de mens kijkt, weet dat het boosheid en haat is, wat de mens aanzet tot moord.
a. Dus, alhoewel de schriftgeleerden en de Farizeeën zichzelf rechtvaardig achtten, omdat zij nooit iemand hadden vermoord, verklaart Jezus hen schuldig aan moord, omdat zij schuldig zijn aan boosheid en haat voor hun naaste.
Vers 23-24 – “23Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, 24laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave.”
I. Om Zijn punt duidelijk te maken overdrijft Jezus hier. Zoals op vele andere plaatsen in de Evangeliën gebruikt Jezus ook hier hyperbolen.
II. Om vergeving van God te kunnen krijgen moesten de Joden een offer brengen en dit offeren op het brandaltaar. Dit offer herstelde de relatie tussen God en de persoon. God en de persoon werden d.m.v. dit offer verzoend.
A. Het onderbreken van deze godsdienstige handeling werd gezien als heiligschennis. Jezus had dit dus niet letterlijk bedoeld.
i. Jezus bedoelt hier wel mee, dat het onverzoend blijven met je naaste een nog grotere heiligschennis is.
ii. Boosheid, haat, wrok jegens een ander wordt door God beschouwd als moord.
iii. En als iemand deze dingen jegens zijn naaste koestert, dan is zijn/haar godsdienst zinloos.
a. Hoe kan je God vragen om vergeving, om met Hem verzoend te worden terwijl je niet verzoend wil worden met je naaste? Dat zegt Jezus hier!
B. Jezus spreekt hier over een broeder die iets tegen mij heeft. Hiermee zegt Jezus, dat ik indien ik gezondigd heb tegen mijn naaste, er alles aan moet doen om met die persoon verzoend te worden.
i. Hij zegt hiermee, dat mijn godsdienst en mijn offers aan God zinloos zijn als ik er niet eerst alles aan heb gedaan om verzoend te worden met degene tegen wie ik gezondigd heb.
a. Ik geloof niet dat Jezus bedoelt, dat wij nu een soort van inventarisatie moeten gaan maken om na te gaan wie allemaal eventueel iets tegen ons heeft.
1. Maar als de Heilige Geest mij overtuigt, dat ik iemand iets heb aangedaan waardoor onze relatie stuk is, dan wil God dat ik dat goed maak.
2. Romeinen 12:18 – “Leef, zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, in vrede met alle mensen.”
Vers 25-26 – “25Stel u zo snel mogelijk welwillend op tegenover uw tegenpartij, terwijl u nog met hem onderweg bent; opdat de tegenpartij u niet misschien aan de rechter overlevert en de rechter u aan de gerechtsdienaar overlevert en u in de gevangenis geworpen wordt. 26Voorwaar, Ik zeg u: U zult daar beslist niet uitkomen, voordat u de laatste kwadrant betaald hebt.”
I. Nu wordt het menens. Ik ga voorlezen wat het Centrum voor Bijbelonderzoek (CvB) hierover te zeggen heeft. Ik citeer:
“De discipelen worden opgeroepen ook vrede te maken met tegenstanders en vijanden. De joodse wetgeving kent geen gevangenisstraf voor schuldenaars (Davies-Allison, 520)1. Volgens de Romeinse wet echter had degene die ruzie met iemand had het recht om die persoon voor de rechter te dagen, als ze het probleem niet samen konden oplossen. Als de ander weigerde, kon men een getuige nemen en op die manier de aangeklaagde dwingen voor de rechter te komen. Als ze op weg naar de rechter zich konden verzoenen, werd de rechtszaak natuurlijk alsnog geseponeerd. De verzen 25-26 zijn nog beeldender dan vs.23-24. We kunnen hier spreken van een gelijkenis. De tegenpartij is gelijk te stellen aan de broeder uit vs.23. Deze heeft een gerechtvaardigde aanklacht tegen de hier aangesprokene. Onderweg is de levensweg. De rechter staat symbool voor God.
Jezus roept de discipelen op haast te maken met het vereffenen van de schuld en zich met hun aanklagers en tegenstanders te verzoenen. Anders zouden deze in het laatste oordeel, bij de opstanding der doden, wel eens tegen hen kunnen getuigen (vgl. Mat.12:27; 12:41-42).
Onze relatie tot de naaste heeft consequenties voor onze relatie tot de Heer en Zijn eeuwig oordeel.”Einde citaat.
II. De Apostel der Liefde, Johannes, schreef op zeer oude leeftijd de brief van 1 Johannes. Hierin geeft hij heel duidelijk aan wat de relatie tussen God en de mens tot uitwerking heeft op de intermenselijke relaties.
A. 1 Johannes 2:8-11
B. 1 Johannes 4:20-21
C. 1 Johannes 3:14-15
III. Uiteindelijk komen wij weer terug bij het liefhebben van God en van je naaste.
A. Alleen de zaligen die in de Zaligsprekingen omschreven worden, worden door God in staat gesteld om dit te kunnen doen.
B. Waarom? Omdat alleen dezen God echt kennen en God liefhebben met heel hun hart, verstand, ziel en kracht.
C. En waarom hebben zij God lief?
i. 1 Johannes 4:19 – “Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefhad.”
· Leeft er boosheid of haat of wrok in je hart jegens een ander? Dan zegt God, dat je een moordenaar bent. Dan vraagt God van jou om dit los te laten, om het goed te maken.
· Overtuigt God jou ervan, dat er iemand is tegen wie jij gezondigd hebt? Dan vraagt God van jou om dit z.s.m. goed te maken.
Bijbelstudie en Uitleg Ben IK een moordenaar? – Mattheüs 5:21-26 – Calvary Chapel Haarlemmermeer
Studie van het Bijbelboek Mattheüs door Stan Marinussen, Calvary Chapel Haarlemmermeer: calvarychapel.nl