46028 1 Korinthe 10:23-11:1 (De reden voor het christelijk bestaan en hoe het toe te passen op het grijs gebied)
I. Twee zondagen geleden bleven wij stilstaan bij één vers. Het is hét vers dat ons hoort te bepalen in alles dat wij als christenen ín onze en mét onze vrijheid doen.
A. Sterker nog, in mijn optiek omschrijft dit vers dé reden van het christelijke bestaan.
i. I Korinthe 10:31 – “Of u dan eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God.”
a. De wedergeboren christen, de kerk, de gemeente van Jezus Christus bestaan tot eer en glorie van de God van de Bijbel.
b. Dit is waar ons leven hier op aarde om draait: dat wij alles doen tot eer van God. Tot eer van Gods heilige Naam!
Mocht je de preek van twee weken geleden gemist hebben, dan raad ik je aan om deze alsnog te gaan beluisteren.
II. Deze keer wil ik gaan kijken hoe wij dit horen toe te passen in situaties waarin de Bijbel ons iets niet gebiedt of verbiedt. Het grijze gebied waarin wij eigenlijk vrij zijn om dingen te mogen doen of laten.
III. De Korinthiërs hadden deze vrijheid in Christus ontdekt. Dat zij vrijgemaakt waren van de afgoden, de afgodendienst en van de voedselvoorschriften van de Wet van Mozes.
A. Maar zij maakten misbruik van hun vrijheid, zij hadden lak aan anderen, zij hadden lak aan hun broeders en zusters.
B. Zij hadden de houding van: “alle dingen zijn mij geoorloofd” m.a.w.: “ik mag alles!”, de houding van ikke, ikke, ikke, de rest mag stikke.
i. Vandaar dat Paulus drie hoofdstukken besteedt aan dit onderwerp!
ii. In deze brief gebruikt Paulus tot twee maal toe hun eigen woorden: “Alle dingen zijn mij geoorloofd” ofwel “ik mag alles”.
a. Paulus beaamt die gedachte, want wat het eten van offervlees betreft is het gewoon waar. Maar ondanks dat zij het recht hadden om bepaalde dingen te mogen doen, legt Paulus hun uit dat zij niet aan zichzelf moeten denken, maar aan de ander.
IV. De vraag die ik vanmorgen beantwoord wil krijgen, is: “Hoe kunnen wij God eren in hoe wij met onze vrijheid omgaan? Oftewel, hoe kan ik God eren in het doen en laten van de dingen die de Bijbel mij niet expliciet gebiedt of verbiedt?”
A. Bijvoorbeeld, hoe kan ik God eren in dingen zoals:
i. het kijken naar films, televisie, dvd’s;
ii. het luisteren naar muziek, in dansen, in roken;
iii. het winkelen op zondag, in gokken, in het meedoen aan de loterij, het drinken van alcohol, enz…
B. Paulus geeft ons in de laatste verzen van dit Bijbelgedeelte duidelijkheid hierover.
i. Ik zie op zijn minst vier principes die wij ons eigen moeten maken om de heilige Naam van God te kunnen blijven eren in onze vrijheid.
Vers 23 – “Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen zijn nuttig. Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar niet alle dingen bouwen op.”
I. M.a.w. niet alles is nuttig en opbouwend voor zowel je eigen geloofsleven als het geloofsleven van jouw broer of zus.
A. Als ik God dus wil eren in mijn vrijheid dan moet ik mezelf ten eerste afvragen of het wel nuttig en opbouwend is voor mijn eigen geloofsleven en voor mijn naaste die er op dat moment bij betrokken is. Als dat niet zo is, dan kan ik het beter laten.
i. Dit is in het negatieve gesteld. M.a.w. als iets niet nuttig en opbouwend is, dan doe je het niet.
a. Wanneer heb je voor het laatst iets gelaten omwille van een ander? Wanneer heb je voor het laatst jouw recht, jouw vrijheid naast je neergelegd omwille van een broer of zus?
1. Je hoeft deze vraag niet hardop te beantwoorden, maar sta er wel even bij stil.
II. Maar, gaat het er alleen maar om om dingen níet te doen, of leert God ons hier ook om het in het positieve te stellen, door dingen juist wél te doen?
A. Ik geloof dat God juist alle eer krijgt wanneer wij het in het positieve stellen. Dat in plaats van dingen niet te doen omdat het niet opbouwt, juist de dingen te doen die wél opbouwen.
i. Als ik God wil eren in mijn leven dan houd ik mezelf bezig met dingen die mijn eigen geestelijke leven en het geestelijke leven van mijn naaste opbouwen. Paulus roept ons hiertoe op:
a. Romeinen 14:19 – “Laten wij dus najagen wat de vrede en de onderlinge opbouw bevordert.”
b. Efeze 4:29 – “Laat er geen vuile taal uit uw mond komen, maar wel iets goeds, dat nuttig is tot opbouw.”
c. 1 Thessalonicenzen 5:11 – “Bemoedig elkaar, en bouw de een de ander op…”
Maar hoe kunnen wij onszelf en elkaar in ons geestelijke leven opbouwen?
I. Ten eerste door het Woord van God, de Bijbel. Door de Bijbel te lezen, te bestuderen, het tot je te nemen en het met elkaar te delen zal je als christen zijnde opgebouwd worden.
A. Handelingen 20:32 – “En nu, broeders, ik draag u op aan God en aan het woord van Zijn genade, die bij machte is om u op te bouwen….”
II. Ten tweede worden wij opgebouwd d.m.v. de preken en het onderwijs dat wij ontvangen.
A. Wanneer iemand het Woord van God verklarend predikt of onderwijst, dan wordt het Woord van God geopend, het wordt geopenbaard, het wordt door de Heilige Geest levend gemaakt.
i. Bij verklarend prediken is de Bijbel zélf het uitgangspunt. Alles wordt gepredikt binnen de context waarin het is geschreven.
a. Bij verklarend prediken is het ook vanzelfsprekend dat men het boek voor boek, hoofdstuk voor hoofdstuk, vers tot vers brengt.
ii. Daarentegen bij thematisch prediken gaat men uit van een bepaald thema of onderwerp en vervolgens gaat men op zoek naar Bijbelverzen die het thema of onderwerp ondersteunen.
a. Daar is op zich niets mis mee als het maar de uitzondering is en niet de regel. De gemeente zal niet tot volwassenheid komen door alleen maar thema’s te behandelen.
B. 1 Korinthe 14:3-4 – “Wie echter profeteert, spreekt tot mensen woorden van opbouw en vermaning en troost. Wie in een andere taal spreekt, bouwt zichzelf op, maar wie profeteert, bouwt de gemeente op.”
i. Het profeteren waar Paulus het hier over heeft, is niet het voorspellen van de toekomst, maar het heeft juist te maken met het verkondigen van de wil en het hart van God.
a. Ik ga er nu niet dieper op in, maar het onderwijzen, het verklarend prediken van het Woord van God wordt ook beschouwd als profeteren.
III. Ten derde worden wij opgebouwd d.m.v. de liefde.
A. 1 Korinthe 8:1 – “De kennis maakt opgeblazen (een groot hoofd), maar de liefde bouwt op.”
IV. Ten vierde worden wij opgebouwd door God te gehoorzamen in het dienen van elkaar in de gemeente.
A. Paulus schrijft in Efeze 4 dat Jezus aan de gemeente herders en leraars heeft gegeven om alle wedergeboren christenen te trainen om de gemeente te dienen. Hij zegt:
i. Efeze 4:12 – “Jezus heeft herders en leraars gegven om de heiligen toe te rusten tot het werk van dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus,”
a. Wie zijn hier in ons midden de heiligen? (handen opsteken) Een heilige is een ieder die wedergeboren is.
1. Een ieder van ons wordt dus opgebouwd en draagt bij aan de opbouw van de gemeente door zichzelf te laten toerusten tot het werk van dienstbetoon en het ook te doen.
V. Wij worden dus zelf opgebouwd en wij bouwen elkaar op:
A. door het Woord van God te lezen, het tot ons te nemen;
B. door de verklarende preken en het onderwijs dat wij ontvangen;
C. door de liefde;
D. door gehoor te geven aan Gods roeping om de Heere en Zijn kinderen in de plaatselijke gemeente te dienen.
i. 1 Korinthe 14:26 – “Laat alles gebeuren tot opbouw.”
a. “doe alles tot eer van God.”
Vers 24 – “Laat niemand zijn eigen voordeel zoeken, maar ieder dat van de ander.”
I. Het tweede principe om de heilige Naam van God in onze vrijheid te kunnen blijven eren, is om het voordeel ofwel de opbouw van de ander te zoeken.
A. M.a.w. als ik moet kiezen tussen mezelf opbouwen of een ander opbouwen, dan moet ik voor de ander kiezen.
i. Uit liefde voor mijn broer of zus is het beter om iets te doen of te laten dat hén opbouwt; want ondanks dat ik voor hún opbouw kies, zal ik zelf opgebouwd worden, want de liefde bouwt op.
Vers 25-26 – “Eet alles wat in de vleeshal verkocht wordt, zonder naar iets navraag te doen omwille van het geweten. Van de Heere immers is de aarde en haar volheid.”
I. Paulus zegt als je van jezelf weet dat je eigen geweten je zou aanklagen, of als je een kwaad geweten zou krijgen door offervlees te eten, dan moet je vooral niet zo dom zijn om aan de slager vragen te gaan stellen over de herkomst van het vlees.
A. Alles is toch van de Heere, Hij heeft alles geschapen, dus maak je hier niet druk over, en stel vooral geen vragen!
Vers 27 – “En als iemand van de ongelovigen u uitnodigt, en u wilt naar hem toe gaan, eet dan alles wat u wordt voorgezet, zonder naar iets navraag te doen omwille van het geweten.”
I. Lieve mensen, wij mogen gerust bij mensen op bezoek gaan die nog niet in Jezus geloven. En wanneer wij dat doen en met hen samen gaan eten, dan eten wij wat de pot schaft.
A. Ook hier zegt Paulus dat wij geen domme vragen moeten gaan stellen.
Vers 28 – “Indien echter iemand tegen u zegt: Dat is een afgodenoffer, eet het dan niet, omwille van hem die u dat te kennen gaf en omwille van het geweten. Van de Heere immers is de aarde en haar volheid.”
I. Maar stel dat ik samen met (_______) bij een ongelovig gezin ga eten en hij zegt tegen mij dat het offervlees is.
A. Dan zegt hij: “Wij mogen geen offervlees eten!” Als dat het geval is, dan moet ik het omwille van (_______) laten.
B. Maar waarom? Omwille van zijn geweten!
Vers 29 – “Ik heb het echter niet over uw eigen geweten, maar over dat van de ander. Immers, waarom zou mijn vrijheid onder het oordeel vallen van het geweten van een ander?”
I. M.a.w. waarom zou mijn vrijheid moeten worden beperkt door andermans geweten? (het boek)
Vers 30 – “En als ik door genade aan de maaltijd deelneem, waarom word ik dan gelasterd om iets waarvoor ik dank?”
I. M.a.w. als ik God dank voor wat ik eet, hoe durft die ander er dan iets van te zeggen? Ik dank God toch! (het boek)
A. Het zou absurd zijn als ik de Heere dank voor dat heerlijke stuk vlees, een stuk ervan af snijd wetende dat (_______) er moeite mee heeft.
B. Dat is tegenstrijdig! Ik kan de Heere niet voor iets danken wetende dat het mijn broeder kwetst of dat hij daarover struikelt. Dat is geen liefde! Vandaar dat Paulus zegt:
Vers 31 – “Of u dus eet of drinkt of iets anders doet, doe alles tot eer van God.”
Vers 32-33 – “Geef geen aanstoot, niet aan de Joden en de Grieken, en ook niet aan de gemeente van God, zoals ik ook in alles probeer allen te behagen, door niet mijn eigen voordeel te zoeken, maar dat van velen, opdat zij behouden worden.”
I. Paulus zegt hiermee niet, dat wij het alle mensen naar de zin moeten maken of dat wij iedereen maar zijn zin moeten geven.
A. Nee, het gaat erom dat wij niets moeten doen wat een ander zou kunnen verhinderen om in zijn geloof te groeien of überhaupt tot geloof te komen.
i. Paulus, die zichzelf in hoofdstuk 9 als voorbeeld gaf, verloochende zichzelf, legde zijn vrijheid en zijn rechten naast zich neer om zo veel mogelijk mensen te winnen.
a. Daarom kan hij zeggen:
I Korinthe 11:1 – Wees navolgers van mij, zoals ik navolger van Christus ben.”
I. Jezus Christus is ons ultieme voorbeeld van zelfverloochening omwille van de ander. Dit heeft Hij gedaan tot eer en verheerlijking van de Naam van God.
A. Alles, maar dan ook alles dat Jezus hier op aarde heeft gedaan, heeft de Naam van God verheerlijkt.
i. Johannes 17:4 – “Ik heb U verheerlijkt op de aarde. Ik heb het werk volbracht dat U Mij gegeven hebt om te doen.”
B. Jezus heeft God niet alleen verheerlijkt in Zijn leven, maar ook in het verraden worden door Judas en uiteindelijk Zijn dood.
i. Johannes 13:31 – “Toen Hij dan naar buiten gegaan was, zei Jezus: ‘Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt, en God is in Hem verheerlijkt.’”
a. In de allermoeilijkste momenten van Jezus’ leven en in Zijn dood verheerlijkte Hij de Naam van God.
C. De apostel Petrus heeft God verheerlijkt in zijn dood. Nadat Jezus aan Petrus had uitgelegd hoe Petrus tot zijn eind zou komen, zei Jezus:
i. Johannes 21:19 – “En dit zei Hij om aan te duiden met wat voor dood hij God verheerlijken zou.”
D. Over de apostel Paulus werd in Galaten 1:24 gezegd, dat alle kerken in Judea God in hem verheerlijkten.
i. M.a.w. wanneer de christenen in Judea aan Paulus dachten, wanneer zij over Paulus spraken, wanneer zij hem zagen, verheerlijkten zij God.
a. Het leven van Paulus was voorbeeldig. Hij trachtte alles te doen tot eer van God.
I. Nu wij! Ik geloof dat wij nu in het bijzonder met het vertrek van de Wulfs en Youngers een geweldige gelegenheid hebben gekregen om de Naam van God te eren, te verheerlijken.
A. Ik ga jullie niet vertellen wat je wel of niet moet doen, want dat is uiteindelijk het werk van de Heilige Geest Die ons hierin wil leiden.
i. Hoe diep, hoe gegrond, hoe standvastig jouw relatie met Jezus is, zal vooral in de moeilijke tijden blijken.
a. Doe alles tot eer van God!