46019 1 Korinthe 9:1-14 (Waarom zou ik mijn kerk financieel ondersteunen_ – deel 1 van 4)
I. Wij hebben twee zondagen besteed aan I Korinthe 8, waar Paulus antwoord geeft op weer een andere vraag die de Korinthiërs aan hem hadden gesteld.
A. De vraag was of de Korinthiërs nu wel of geen vlees mochten eten dat aan de afgoden geofferd werd.
B. En alhoewel het specifiek gaat over het wel of niet mogen eten van dit offervlees (dat voor ons niet van toepassing is), geeft God ons in dit hoofdstuk een principe, dat wél voor elke wedergeboren christen toe te passen is.
i. En het principe is dat, alhoewel wij vrij zijn en het recht hebben op bepaalde dingen of om bepaalde dingen te mogen doen, het soms noodzakelijk is dat wij onze vrijheid en ons recht naast ons neer leggen.
ii. En waarom is dat? Omdat mijn vrijheid en mijn recht nooit iemand tot aanstoot mogen zijn, het mag niemand verhinderen om zowel dichterbij als überhaupt tot Jezus Christus te komen.
II. In hoofdstuk 8 geeft Paulus ons het principe.
In hoofdstuk 9 t/m 10:13 illustreert Paulus het principe.
En vanaf 10:14 t/m 11:1 geeft Paulus ons de toepassing van het principe.
III. Deze keern gaan wij kijken hoe Paulus de Korinthiërs uitlegt waar hij als apostel, als dienstknecht van de Heere, recht op heeft, maar geen gebruik van heeft gemaakt.
A. Hij zet zijn zaak uiteen en geeft hun zes redenen waarom de gemeente in Korinthe hem financieel zou moeten ondersteunen.
i. We zouden deze studie van vanmorgen eventueel kunnen noemen:
a. Zes redenen waarom de plaatselijke gemeente haar voorganger en gezin zou moeten onderhouden.
b. Of zes redenen waarom de plaatselijke gemeente haar evangelisten of haar zendelingen zou moeten onderhouden.
IV. Ik vind het moeilijk om het hier vanmorgen over te hebben, omdat het mij als jullie voorganger persoonlijk aangaat.
A. En ik wil niet de indruk wekken dat ik jullie om iets vraag waar ik persoonlijk baat bij heb.
B. Dus ik hoop dat jullie de boodschap zullen aanvaarden in de geest van hoe het vanmorgen gebracht gaat worden, namelijk:
i. Omdat dit onderwerp nu in hoofdstuk 9 aan de orde is gekomen, kom ik er sowieso niet onderuit, want ik heb een heilige plicht om de gehele raad van God met jullie te delen, dus ook dit.
ii. En, omdat er nogal verschillende ideeën zijn over dit onderwerp wil ik er iets langer bij stil staan zodat ook wij als plaatselijke gemeente zullen weten wat God van een ieder van ons hierin verwacht.
a. Dus, vanmorgen gaan wij kijken naar de zes redenen waarom, en vervolgens gaan wij kijken naar hoe.
1. Hoe gaat dit in zijn werk?
V. Nu, Paulus zei in hoofdstuk 8 dat men vrij is om bepaalde dingen te doen. Sterker nog, dat men zelfs het recht heeft om bepaalde dingen te doen.
A. Maar in vers 13 vat hij het principe samen:
i. “Daarom, als het voedsel een aanstoot wordt voor mijn broeder, dan zal ik in eeuwigheid geen vlees meer eten, opdat ik mijn broeder geen aanleiding geef tot vallen.”
a. Paulus zegt hiermee, dat als zijn vrijheid of zijn goed recht een aanstoot wordt voor zijn broeder of zuster, of als het aanleiding geeft tot geestelijk vallen, dan zal hij zijn vrijheid en zijn goed recht naast zich neerleggen.
1. En in hoofdstuk 9 t/m hoofdstuk 10:13 geeft Paulus ons dan ook een praktijkvoorbeeld uit zijn eigen leven waarin hij zijn vrijheid en zijn goed recht naast zich neer heeft gelegd.
2. Maar eerst geeft Paulus ons om zijn zaak te onderbouwen zes redenen waarom hij wél recht had op financiële ondersteuning van de plaatselijke gemeente in Korinthe.
BIDDEN
1. De eerste reden geeft hij meteen al in vers 1:
Vers 1 – “Ben ik niet een apostel? Ben ik niet vrij? Heb ik niet Jezus Christus, onze Heere, gezien? Bent u niet mijn werk in de Heere?”
I. Natuurlijk is Paulus een apostel! Hij heeft de opgestane Heere gezien!
A. In Handelingen 9 op weg naar Damascus is de opgestane Jezus aan hem verschenen om hem te roepen als apostel.
B. Toen Paulus in Handelingen 18 in Korinthe was, verscheen Jezus aan hem in een visioen om hem te bemoedigen.
C. In Handelingen 22 vertelde Paulus dat hij in Jeruzalem was en Jezus aan hem verscheen om hem te waarschuwen om zo snel mogelijk uit Jeruzalem te vertrekken.
i. Dus, ja, Paulus heeft de opgestane Heere Jezus met eigen ogen gezien. Maar, waarom is dit zo belangrijk?
II. Het zien, het meemaken van de opgestane Heer was één van de voorwaarden om één van de twaalf apostelen te kunnen zijn.
A. Nadat Judas, de 12e apostel, zelfmoord had gepleegd, zien wij in Handelingen 1 dat Petrus opstond om de plaatsvervanger van Judas uit te kiezen en aan te stellen.
B. En één van de voorwaarden om daar überhaupt voor in aanmerking te komen, was dat degene Jezus in levende lijve had meegemaakt.
i. En Paulus die Jezus in levende lijve had meegemaakt, komt daar dus in aanmerking voor.
III. Daarnaast gaat Paulus mee met de gedachten van de Korinthiërs dat zij vrij waren om te doen wat zij maar wilden. En hij zegt: “Ben ik niet vrij?”
A. M.a.w. als jullie Korinthiërs zo vrij zijn om te doen waar je recht op hebt, hoe meer vrij ben ik dan als apostel zijnde om mijn rechten uit te oefenen?
IV. En dan zegt Paulus: “Bent u niet mijn werk in de Heere?” M.a.w. Als ik geen apostel ben, hoe is het dan mogelijk dat jullie tot geloof zijn gekomen? Hoe is het dan mogelijk dat de kerk in Korinthe gesticht werd?”
A. Het feit dat jullie Korinthiërs tot geloof zijn gekomen, het feit dat de kerk in Korinthe bestaat is het bewijs van mijn bediening als apostel, als evangelist, als voorganger, als herder en leraar.
i. Hallo Korinthiërs, jullie hebben dit aan mij te danken! Ik ben de apostel die door de Heere geroepen werd om jullie het Evangelie te brengen!
Vers 2 – “Als ik voor anderen geen apostel ben, dan ben ik het toch wel voor u, want het zegel van mijn apostelschap bent u in de Heere.”
I. In die tijd werd gebruik gemaakt van een zegelring of een stempel die in gesmolten lak of was werd gedrukt, waardoor de afdruk van de stempel in de lak of was bleef.
A. Zo’n zegel was het bewijs van echtheid en van eigendom.
i. Het is vergelijkbaar met zo’n certificaat dat je bij de aankoop van een Windows besturingsysteem krijgt. Het certificaat garandeert de echtheid van het product en ook het eigendom van degene die het gekocht heeft.
ii. Dus, Paulus zegt hiermee dat de gelovige Korinthiërs het bewijs waren van Paulus’ apostelschap. Hun bestaan verklaarde zijn authenticiteit als apostel!
Vers 3 – “Dit is mijn verdediging tegenover hen die mij beoordelen.”
I. Het blijkt dat door sommige Korinthiërs het apostelschap van Paulus in twijfel getrokken werd.
A. Eén reden is,
B. dat Paulus’ doen en laten niet overeen kwam met hun beeld hoe een ‘apostel’ zich hoorde te gedragen.
i. Juist omdat hij een apostel is, verwachtten deze mensen dat hij zich meer als een apostel profileerde.
ii. Uiteindelijk hadden de andere apostelen wel gebruik gemaakt van hun rechten om door de kerk in Korinthe financieel ondersteund te worden.
iii. Maar omdat Paulus daar geen gebruik van maakte en zijn brood verdiende door tenten te maken, door met zijn handen te werken, vonden zij dat Paulus niet echt ‘apostolisch’ genoeg was, waardoor zij zijn apostelschap niet aanvaarden.
a. En in dit schriftgedeelte verdedigt hij zichzelf tegen degenen die hem beoordelen.
Vers 4 – “Hebben wij geen recht op eten en drinken?”
I. Paulus vraagt of hij en Barnabas geen recht hebben om door de gemeente voorzien te worden in hun levensonderhoud. Jezus Zelf leerde Zijn discipelen dit principe!
A. Mattheus 10:5-10 – “Deze twaalf zond Jezus uit, en hij gaf hun de volgende instructies: ‘Sla niet de weg naar de heidenen in en bezoek geen Samaritaanse stad. Ga liever op zoek naar de verloren schapen van het volk van Israël. Ga op weg en verkondig: “Het koninkrijk van de hemel is nabij.” Genees zieken, wek doden op, maak mensen die aan huidvraat lijden rein en drijf demonen uit. Om niet hebben jullie ontvangen, om niet moeten jullie geven! Neem in je beurs geen gouden, zilveren of koperen munten mee, schaf je voor onderweg geen reistas aan, geen extra kleren, geen sandalen en geen stok, want een arbeider is het waard dat er in zijn onderhoud wordt voorzien.”
B. Tegen de 70 discipelen die Jezus in Lukas 10 uitzond, zei Jezus precies hetzelfde: “Blijf in dat huis, en eet en drink wat men je aanbiedt, want de arbeider is zijn loon waard.”
Vers 5 – “Hebben wij niet het recht om een zuster, als vrouw, mee te nemen, zoals ook de andere apostelen en de broers van de Heere en Kefas?”
I. Hier vraagt Paulus of hij en Barnabas geen recht hebben op financiële steun van de gemeente zodat ook in de levensonderhoud van hun vrouwen wordt voorzien.
II. Paulus was op dat moment niet getrouwd, maar blijkbaar waren de andere apostelen dat wel.
A. Zelfs de broers ofwel de halfbroers van Jezus waren blijkbaar getrouwd en brachten hun vrouwen (gezinnen) met zich mee en werden financieel ondersteund.
i. Jezus had vier halfbroers: Jakobus, Joses, Simon en Judas. Dit waren de halfbroers die Jozef en Maria samen hadden nadat Jezus geboren werd.
B. Ook de apostel Petrus was getrouwd en had blijkbaar zijn vrouw met zich meegenomen; en ook die werden financieel ondersteund door de gemeente in Korinthe.
i. In Mattheus 8 genas Jezus de schoonmoeder van Petrus die met hoge koorts voor pampus lag. Om een schoonmoeder te kunnen hebben, moet je een vrouw hebben.
Vers 6 – “Of hebben alleen ik en Barnabas geen recht om niet te werken?”
I. Naast het recht om op kosten van de gemeente te worden voorzien in zijn eigen en eventueel het levensonderhoud van zijn gezin, noemt Paulus nu het recht om door de gemeente vrijgesteld te worden van het hebben van een baan.
A. M.a.w. Paulus en Barnabas als apostels, als evangelisten, als voorgangers hebben het recht om niet voor een aparte werkgever te hoeven werken om in hun levensonderhoud te voorzien.
Dus, de eerste reden waarom de plaatselijke gemeente Paulus, Barnabas en eventueel hun gezinnen zou moeten onderhouden, is om het simpele feit dat zij geroepen zijn om het werk van God te verrichten. Zij zijn geroepen en uitgezonden door de Heere.
2. De tweede reden is dat het gebruikelijk is om betaald te worden voor de functie die je bekleedt, voor het werk dat je verricht.
Vers 7 – “Wie trekt ooit ten strijde en betaalt zijn eigen soldij? Wie plant een wijngaard en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde en voedt zich niet met de melk van de kudde?”
I. Welke soldaat moet zijn eigen uniform en kleding kopen, zijn eigen wapens en zijn eigen uitrusting?
A. Stel je voor dat je de luchtmacht ingaat en je bent bevorderd tot F16 piloot.
i. En dan krijg je van de kolonel te horen dat je zelf voor de F16 moet gaan betalen.
ii. Uhhhh, deze F16 kost 40 miljoen euro en het zal heel lang duren voordat je het afbetaald hebt.
B. Of, welke soldaat die op dit moment in Afghanistan zit, vecht overdag tegen de Taliban en werkt vervolgens ‘s avonds nog eens 40 uur bij een bedrijf om in zijn levensonderhoud te voorzien?
i. Geen enkele soldaat hoeft zelf te zorgen voor zijn eigen levensonderhoud.
Vers 7b-c – “Wie plant een wijngaard en eet niet van zijn vrucht? Of wie weidt een kudde en voedt zich niet met de melk van de kudde?”
II. Ten tweede als een boer de hele dag staat te ploeteren op het land, gaat hij vervolgens toch niet ‘s nachts bij een call center werken om in zijn levensonderhoud te voorzien?
A. Nee, als boer zijnde verdient hij zijn kost door het werk dat hij als boer verricht!
III. En de herder gaat heus niet zijn schapen melken zonder dat hij daarmee zijn kost verdient.
Het punt is namelijk dat alle drie hun brood verdienden met hun beroep en als dat gebruikelijk is voor de soldaat, de boer en de herder, dan is het toch heel normaal dat ook de geestelijke werker zijn brood met zijn beroep verdient.
3. De derde reden zien wij in vers 8 t/m11: omdat het in de wet van Mozes staat. Het wordt in Gods wet voorgeschreven.
Vers 8 – “Spreek ik dit naar de mens, of zegt ook de wet niet hetzelfde?”
I. Paulus gaf in vers 7 aan dat vanuit het menselijke oogpunt het de normaalste zaak van de wereld is om met jouw beroep jouw brood te verdienen.
A. Maar, spreekt hij hier puur vanuit een menselijk oogpunt? Nee! Want God zegt precies hetzelfde!
Vers 9 – “Want in de wet van Mozes staat geschreven: U mag een dorsende os niet muilbanden. Bekommert God Zich alleen maar om de ossen?”
I. In die tijd gebruikten zij ossen om bijvoorbeeld tarwe te dorsen.
A. Aan zo’n os werd een grote steen vastgemaakt en deze os trok de steen over de dorsvloer om het kaf van het koren te scheiden, ofwel om de tarwe te schillen.
i. En zo’n dier werd de hele dag ingezet om die steen maar heen en weer te slepen over die dorsvloer.
ii. Dus, het zou wreed zijn om zo’n hardwerkende os te muilbanden zodat hij niets van de tarwe of het hooi kon eten.
B. En Paulus vraagt hier of het bij God gaat om de ossen.
i. M.a.w. heeft God dit in de wet van Mozes geschreven om de rechten van de os te beschermen? Of, vers 10:
Vers 10 – “Of zegt Hij dit vooral om ons? Immers, ter wille van ons is dit geschreven, omdat wie ploegt, op hoop moet ploegen en wie op hoop dorst, verkrijgt het deel waarop hij hoopt.”
I. Als een boer een maand lang dag in en dag uit keihard aan het ploegen is, dan doet hij dit met hoop op een oogst.
A. En dan doet hij dit niet om daarnaast nog eens een baan te hebben om zichzelf en z’n gezin te onderhouden.
i. Nee, hij verkrijgt het deel waar hij op hoopt. Zijn deel, waar hij recht op heeft.
Vers 11 – “Als wij voor u het geestelijke gezaaid hebben, is het dan te veel, als wij van u het stoffelijke zullen oogsten?”
I. Paulus en Barnabas hebben dag en nacht op geestelijk gebied geploeterd om de Korinthiërs het Evangelie te brengen, het Woord van God te verkondigen, leiders te trainen, kerken te stichten, enz…
A. En Paulus zegt hiermee, dat als hij en Barnabas zo veel tijd en energie in dingen van eeuwigheidswaarde hebben geïnvesteerd, dan is het toch niet te veel gevraagd om in materiële dingen gecompenseerd te worden t.b.v. hun levensonderhoud.
i. Volgens Handelingen 18 waren zij daar minstens anderhalf jaar bezig.
4. De vierde reden is dat anderen het wel krijgen.
Vers 12 – “Als anderen aan dit recht op u deelhebben, waarom wij niet nog meer? Wij hebben echter van dit recht geen gebruik gemaakt, maar wij verdragen alles opdat wij geen enkele hindernis geven voor het Evangelie van Christus.”
I. Blijkbaar werden Apollos, Petrus en wellicht andere voorgangers wel financieel ondersteund door de Korinthiërs.
A. Als zij door de Korinthiërs werden ondersteund, des te meer zouden Paulus en Barnabas, de stichters van de gemeente in Korinthe, door hen ondersteund moeten worden.
II. Maar zij hebben geen gebruik gemaakt van hun recht. Zij hebben hun recht op financiële ondersteuning naast zich neergelegd.
A. Hier kom ik op terug wanneer we het volgende gedeelte in hoofdstuk 9 gaan behandelen.
5. De vijfde reden is dat het in Gods huishouden een algemeen geldende regel is.
Vers 13 – “Weet u niet dat zij die de heilige dienst verrichten, van het heilige eten? En dat zij die steeds bij het altaar verkeren, meedelen in de offers van het altaar?”
I. Zo’n 3.500 jaar geleden toen God Mozes de tabernakel liet maken, werden de Levieten, de priesters die God in de tabernakel dienden, verantwoordelijk gesteld om voor de mensen de offers aan God te brengen.
A. En in Numeri 18 zien wij dat de priesters van alles dat de mensen aan God offerden, een deel kregen.
B. Numeri 18:8-13, 20-21 – “De HERE gaf Aäron vervolgens deze instructies: “Ik heb de priesters alle geschenken gegeven die het volk de HERE brengt; de offers die de HERE als beweegoffer werden aangeboden, zijn voor u en uw zonen; dat is een eeuwige wet. De spijsoffers, de zondoffers en de schuldoffers zijn voor u, Alle andere geschenken die voor het altaar als beweegoffer aan Mij worden geofferd, zijn voor u en uw gezinnen, zowel voor de zonen als de dochters. Want al uw gezinsleden mogen dit eten, Ook voor u zijn de geschenken, die het volk aan de HERE brengt van de eerste opbrengsten van hun oogst: het beste van de olijfolie, de wijn, het graan en de andere gewassen. Uw gezinnen mogen hiervan eten, U, als priester, mag geen land in eigendom hebben noch een andere bron van inkomsten, want Ik ben alles wat u nodig hebt. Wat de stam Levi betreft, uw familie, zij zullen voor hun werk worden betaald uit de tienden, die het hele land Israël opbrengt.”
i. Paulus haalt dit aan omdat het in Gods Koninkrijk altijd al zo was. God heeft het vanaf het begin zo bedoeld.
ii. En als je nu nog niet overtuigd bent, dan moet de zesde reden jou zeer zeker overtuigen!
a. De eerste reden is, omdat Paulus geroepen was om God te dienen.
b. De tweede reden is, omdat het gebruikelijk is om betaald te worden voor werk dat je verricht.
c. De derde reden is, omdat het voorgeschreven wordt in de wet van God.
d. De vierde reden is, omdat anderen er wel van mogen genieten.
e. De vijfde reden is dat het in Gods huishouden een algemeen geldende regel is. Het hoort in Gods huishouden zo te zijn. . .
6. En de zesde reden waarom de plaatselijke gemeente haar voorganger en gezin zou moeten onderhouden is, omdat Jezus Zelf het ons opdraagt.
Vers 14 – “Zo heeft de Heere ook met het oog op hen die het Evangelie verkondigen, opgedragen dat zij van het Evangelie leven.”
I. Dit is geen verzinsel van mensen, het is ook niet een nietgeldende Oud Testamentische wet.
Nee, de Heere Zelf geeft ons het gebod dat degene die het Evangelie verkondigt, daarmee zijn brood verdient.
·Dit is dan deel 1. Het waarom de plaatselijke gemeente haar voorgangers dient te onderhouden.
·In deel 2 zullen we gaan zien hoe.
·Maar a.s. zondag gaan we eerst Heilig Avondmaal vieren en zullen we gaan kijken naar de “IK BEN” uitspraak van Jezus.
BIDDEN