Mattheüs 12:9-32 – De onvergefelijke zonde
I. In de laatste studie hebben wij gezien, dat God de menselijke nood belangrijker vindt dan de door de mens verzonnen regels rondom de sabbat.
II. Ook hebben wij gezien, dat Jezus de Heere van de sabbat is, m.a.w. dat Hij uiteindelijk bepaalt wat men wel of niet op de sabbat mag doen.
III. Ook hebben wij gezien, dat het gebod om de sabbat in acht te nemen niet meer van kracht is in het Nieuwe Testament, dus als wedergeboren christen ben ik niet verplicht om per se de zaterdag als sabbatdag in acht te nemen.
A. Iemand sprak mij na de preek aan op het feit, dat ik niet specifiek aangaf hoe wij anno nu de sabbat moeten zien.
B. Dit heb ik expres in het midden gelaten, omdat ik niet degene wil zijn die voor jullie bepaalt hoe jullie je rustdag invullen.
i. Het enige wat ik hierover wil zeggen, is, dat ieder mens rust nodig heeft van zijn/haar werk. Dus, als je een dag rust kan nemen, doe dat, maar zorg er wel voor dat je eerst zes dagen hard gewerkt hebt.
IV. In dit stuk heeft Jezus ons Gods hart m.b.t. de sabbat laten zien. Vanmorgen zullen wij als eerste gaan kijken hoe Jezus Gods hart in de praktijk brengt.
Vers 9 – “En Hij vertrok vandaar en kwam in hun synagoge.”
I. De synagoge is vergelijkbaar met de kerk van vandaag, in de zin dat in de synagoge de Joden bij elkaar kwamen en daar een dienst hielden. Door de Evangeliën heen zien wij dat Jezus regelmatig de synagogedienst bijwoont.
II. Het boeit mij ontzettend, dat Jezus eigenlijk niets kon leren of meenemen van die diensten.
A. Maar toch kwam Jezus heel getrouw naar de synagogedienst. Jezus woonde de diensten niet bij om te consumeren, maar om de mensen te dienen.
B. Hierin is Jezus voor ons het volmaakte voorbeeld van hoe wij de kerkdiensten horen te zien.
i. Wij horen niet naar de kerkdienst te komen om alleen maar te consumeren, maar om God en elkaar te dienen.
ii. Een ieder van jullie heeft een gave of een talent of een bekwaamheid van God gekregen waarmee je Hem en de mensen van de kerk zou kunnen dienen.
a. Sommigen van jullie hebben reeds ontdekt wat die gaven zijn en jullie gebruiken jullie gaven om de kerk op te bouwen.
b. Sommigen van jullie zijn aan het ontdekken wat jullie gaven zijn en jullie hebben jullie voelsprieten uitgezet om bevestiging te zoeken.
c. Sommigen van jullie hebben er geen flauw idee van dat je überhaupt gaven van God hebt gekregen of dat je God en Zijn kerk überhaupt hoort te dienen.
1. Hoe dan ook, Jezus geeft een ieder van ons hierin het perfecte voorbeeld van hoe Hij wil dat wij Hem en elkaar dienen. Kijk maar wat Hij doet.
Vers 10 – “En zie, er was iemand die een verschrompelde hand had. En ze vroegen Hem:Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? Dit om Hem te kunnen beschuldigen.”
I. Deze man had een verschrompelde oftewel een verlamde hand. Het Griekse woord dat hier door Mattheüs gebruikt wordt, betekent hoogst waarschijnlijk, dat deze man een verlamde hand en onderarm had.
II. Ik kan het niet hard maken, maar het lijkt er sterk op, dat de Farizeeën deze man daar als lokaas voor Jezus hebben geplaatst, omdat zij van Jezus wisten, dat Hij het niet kon laten om mensen uit hun leed te verlossen.
III. Op basis van hun eigen verzonnen regels stellen zij Jezus de vraag of de wet het toestaat om iemand op de sabbat te genezen. In het parallelle schriftgedeelte zegt Lukas dit:
A. Lukas 6:7 – “De schriftgeleerden en de Farizeeën letten scherp op Hem of Hij op de sabbat genezen zou, om iets te kunnen vinden om Hem te beschuldigen.”
i. Zoals ik in de afgelopen keren al zei, neemt de vijandigheid jegens Jezus behoorlijk toe. Zij zijn er op uit om Jezus te doden, dus zijn ze op zoek naar iets waarmee zij Hem kunnen beschuldigen.
ii. Het overtreden van de sabbat was een ernstige zaak:
a. Exodus 31:14 – “Ja, u moet de sabbat in acht nemen, want die is voor u heilig. Wie hem ontheiligt, moet zeker gedood worden, ja, ieder die op die dag werk verricht, die persoon moet uitgeroeid worden uit het midden van zijn volksgenoten.”
1. Zij hoopten Jezus dus te kunnen betrappen op het schenden van de sabbat.
Vers 11-12 – “11Hij zei tegen hen: Welk mens onder u die één schaap heeft, zal het niet, als het op een sabbat in een kuil valt, grijpen en eruit tillen? 12Hoeveel gaat niet een mens een schaap te boven! Daarom is het geoorloofd op de sabbatdagen goed te doen.”
I. Jezus wijst hen op het feit, dat zij veel waarde hechten aan hun bezittingen. Een schaap was een bezit; en rijkdom van een mens werd gemeten naar de hoeveelheid schapen die hij bezit.
A. Door hen dus op het feit te wijzen dat zij op de sabbat wél een schaap zouden redden, maar niet een mens zouden helpen, wijst Jezus hen op het feit, dat zij bezittingen belangrijker vonden dan mensen.
B. Maar Jezus benadrukt juist dat een mensenleven vele malen belangrijker is dan bezittingen.
II. De conclusie die Jezus hier trekt, is, dat waar het om het welzijn van een mens gaat, het zeker geoorloofd is om op de sabbatdagen een mens te genezen. In het parallelle schriftgedeelte zegt Markus:
Markus 3:3-4 – “3En Hij zei tegen de man die de verschrompelde hand had: Sta op en ga in het midden staan. 4En Hij zei tegen hen: Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen of kwaad te doen, een mens te behouden of te doden? En zij zwegen.”
A. Ik vind het geweldig hoe Jezus hen de mond snoert. Ten eerste laat Jezus de man in het midden van hen allen staan, zodat hij voor iedereen zichtbaar was.
B. Vervolgens stelt Jezus hun een paar vragen die zij niet kunnen beantwoorden.
i. Want als zij tegen Jezus zeiden, dat het geoorloofd is om op de sabbat goed te doen, dan spraken zij hun eigen regels tegen. En zij zouden zeker niet zeggen, dat het geoorloofd is om kwaad te doen. Door Jezus’ vraagstelling zaten zij dus helemaal klem.
Vers 13-14 – “13Toen zei Hij tegen die man: Steek uw hand uit. En hij stak hem uit, en hij werd hersteld, gezond als de andere. 14De Farizeeën gingen weg en beraadslaagden tegen Hem, hoe zij Hem om zouden kunnen brengen.”
Markus 3:5-6 – “5En nadat Hij hen rondom toornig aangekeken had, tegelijk bedroefd over de verharding van hun hart, zei Hij tegen de man: Steek uw hand uit. En hij stak hem uit, en zijn hand werd hersteld, gezond als de andere. 6En toen de Farizeeën weggegaan waren, beraadslaagden zij meteen met de Herodianen tegen Hem hoe zij Hem om zouden kunnen brengen.”
I. Mij valt hier op, dat de man met de verschrompelde hand of arm waarschijnlijk fysiek niet in staat was om zijn hand uit te steken.
A. En als dat zo is, dan zit in dit verhaal een zeer belangrijke les voor een ieder van ons.
i. Jezus wil deze man genezen, maar hij geeft de man een onmogelijke opdracht; het uitsteken van zijn hand/arm.
a. De les hierin is, dat op het moment dat God jou een onmogelijke opdracht geeft, Hij jou in staat stelt om die opdracht uit te voeren.
1. Dus, als God je iets opdraagt om te doen, dan maakt het niet uit of het voor jou onmogelijk is; want Hij maakt het voor je mogelijk, Hij stelt je in staat om het te kunnen doen; wat het ook is!
II. Mij valt ook op hoe ver de Farizeeën willen gaan om Jezus te kunnen doden.
A. In Markus 3:6 staat, dat de Farizeeën meteen met de Herodianen tegen Jezus beraadslaagden hoe zij Jezus zouden kunnen doden.
B. Deze Herodianen waren invloedrijke Joden van standing, die vóór de Griekse gebruiken en vóór het Romeinse systeem waren. Zij waren politieke vijanden van de Farizeeën die streng tégen deze dingen waren.
i. Maar hier zien wij dat beide partijen bereid waren om hun geschillen opzij te schuiven omwille van het doden van Jezus; vijandige partijen die met elkaar het bed in duiken.
Vers 15-16 – “15Maar Jezus wist dat en vertrok vandaar, en veel menigten volgden Hem en Hij genas hen allen. 16En Hij gebood hun streng dat zij niet bekend zouden maken wie Hij was,…”
I. Jezus wist, dat de vijandigheid jegens Hem sterk aan het toenemen was. En niet omdat Hij bang voor hen was, maar om niet voorbarig de confrontatie met de Farizeeën aan te gaan, ging Hij vandaar weg.
II. Om nogmaals aan te geven dat Gods hart met zo veel medelijden bewogen is jegens de ellendige mens, geeft Mattheüs aan, dat Jezus allen die tot Hem kwamen, had genezen; en dit op de sabbat.
III. Jezus leefde volgens God de Vaders tijdschema. En dit betekende, dat Jezus Zich niet door de mensen naar voren liet schuiven.
A. Hij wilde geen roem, Hij wilde geen populariteit, Hij wilde niet bekend worden als een wonderdoener, Hij wilde zeer zeker niet naar hun pijpen dansen.
i. De Joden wilden Jezus voor hun karretje spannen, maar Jezus wist, dat de tijd er nog niet rijp voor was om publiekelijk als de Messias aangekondigd te worden. Het was prematuur.
a. Vandaar dat Hij hen streng gebood, dat zij niet bekend zouden maken wie Hij was.
Vers 17-21 – “17opdat vervuld zou worden wat gesproken is door de profeet Jesaja toen hij zei:18Zie, Mijn Knecht, Die Ik uitverkoren heb, Mijn Geliefde, in Wie Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen en Hij zal aan de heidenen het oordeel verkondigen. 19Hij zal niet twisten en niet roepen, en ook zal niemand Zijn stem op de straten horen. 20Het geknakte riet zal Hij niet breken en de walmende vlaspit zal Hij niet doven, totdat Hij het oordeel uitvoert tot overwinning. 21En op Zijn Naam zullen de heidenen hopen.”
I. In Jesaja 42:1-4 spreekt God de Vader door de profeet Jesaja heen en noemt Jezus Zijn geliefde knecht waarmee God de Vader volkomen tevreden is. God heeft niets op of aan te merken op Jezus. Hij is volmaakt.
II. God zegt hier ook, dat God Jezus zal dopen oftewel vervullen met de Heilige Geest en dat betekent, dat alles wat Jezus tijdens Zijn bediening op aarde doet, Hij in de kracht van de Heilige Geest doet.
III. Jezus had nooit het politieke spel gespeeld zoals dat zowel toen als vandaag de dag gespeeld wordt. Hij hield zich niet bezig met een verkiezingscampagne.
A. Hij hield geen debatten, Hij trok ook niet rond met de bedoeling om Zijn achterban te versterken. Hij riep niet: “Kijk naar Mij en wat Ik allemaal kan doen”.
i. Jezus ging naar de plaatsen waarheen God Hem leidde en wat Hij deed was het Woord van God, de waarheid, spreken.
IV. Riet werd destijds voor verschillende doeleinden gebruikt. Maar eenmaal geknakt, was het riet onbruikbaar, waardeloos.
A. Bijvoorbeeld een herder gebruikte riet om een fluitachtig instrument te maken om o.a. de schapen te kalmeren. Maar wanneer het riet knakte, kon de herder het niet meer gebruiken en dus brak de herder het en gooide het weg.
V. Wanneer een olielamp uitgebrand was, was er geen vlam meer aanwezig. Het enige dat over bleef, was een walmende vlaspit.
A. Wanneer dit dus gebeurde, gaf de olielamp geen licht meer en men doofde de walmende vlaspit en gooide hem weg.
VI. Het geknakte riet en de walmende vlaspit vertegenwoordigen mensen wiens levens gebroken en op zijn, mensen die de wereld liever kwijt dan rijk is.
A. Omdat dit soort mensen geen “muziek” meer kunnen maken en geen “licht” meer af kunnen geven, worden zij door de samenleving als de hulpeloze en de ellendige verworpen.
i. Dit waren in Jezus’ tijd de mensen die door de Romeinen genegeerd werden, omdat zij in hun ogen nutteloos waren.
ii. Dit waren de mensen die door de Farizeeën veracht werden, omdat zij in hun ogen waardeloos waren.
a. Maar in de handen van onze Redder wordt het geknakte riet niet verworpen, maar hersteld en vernieuwd.
b. De walmende vlaspit zal door Jezus nooit gedoofd worden, maar Jezus zal het vuur aanwakkeren, zodat het in vuur en vlam zal staan voor Hem.
VII. Het is o.a. om deze reden dat alle volkeren, dus niet alleen het Joodse volk op Zijn Naam zullen hopen. Jezus is de langverwachte Messias voor het Joodse volk, maar Hij is de hoop, de Redder en de Verlosser voor alle mensen.
Vers 22 – “Toen werd er iemand bij Hem gebracht die door een demon bezeten was en die blind was en niet kon spreken; en Hij genas hem, zodat hij die blind was en niet had kunnen spreken zowel kon spreken als zien.”
I. In die tijd waren er Joodse duivelbezweerders die d.m.v. allerlei bezweringsformules de demonen bij mensen probeerden uit te drijven.
A. Een van de dingen die voor deze Joodse duivelbezweerders noodzakelijk was om een demoon uit te drijven, was, dat zij de naam van de demoon te weten kregen.
i. Op deze manier konden zij de demoon persoonlijk aanspreken. Als zij de naam niet wisten, dan was het niet mogelijk om de demoon uit te drijven.
B. Omdat deze demoon er dus voor zorgde, dat de bezetene niet kon spreken, konden zij zijn naam niet te weten komen; en was het voor de Joden een onmogelijke zaak om deze demoon uit te drijven.
i. Maar voor Jezus was het kinderspel, omdat God Almachtig is en alle demonen moeten voor Hem wijken. Toen dit gebeurde, was heel de menigte buiten zichzelf en zei:
Vers 23 – “…Is dit niet de Zoon van David?
I. M.a.w. de mensen waren zo verbaasd door wat Jezus hier deed, dat zij zich oprecht afvroegen of Jezus inderdaad de Zoon van David is, d.w.z. de Messias.
Vers 24-28 – “24Maar de Farizeeën hoorden dit en zeiden:Deze drijft de demonen alleen maar uit door Beëlzebul, de aanvoerder van de demonen. 25Jezus echter kende hun gedachten en zei tegen hen: Ieder koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en geen enkele stad of geen enkel huis dat tegen zichzelf verdeeld is, zal standhouden. 26En als de satan de satan uitdrijft, dan is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe kan zijn rijk dan standhouden? 27En als Ik door Beëlzebul de demonen uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit? Daarom zullen die uw rechters zijn.”
I. De beschuldiging van de Farizeeën is absurd en dat laat Jezus hier ook duidelijk zien door aan te geven, dat, als de satan de satan uitdrijft, is hij tegen zichzelf verdeeld en heeft zijn rijk geen enkele kans om stand te houden.
II. Dan zegt Jezus wederom iets briljants: “Als Ik door Beëlzebul de demonen uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit? Daarom zullen die uw rechters zijn.”
A. Jezus bedoelt hier met hun zonen de Joodse duivelbezweerders. Jezus zegt, dat, als de Farizeeën deze duivelbezweerders zouden vragen door welke macht zij demonen uitdrijven, zullen zij te weten komen dat zij de plank geheel mis slaan.
i. Want als de duivelbezweerders zouden zeggen, dat zij de demonen uitdrijven door de kracht van satan, zouden zij zichzelf veroordelen.
ii. Maar als zij zouden zeggen, dat zij de demonen door de kracht van God uitdrijven, zouden zij de beschuldiging tegen Jezus helemaal onderuit halen.
a. Jezus zegt dus: ‘Laat hen maar oordelen door welke kracht Ik de demomen uitdrijf’.
Vers 28 – “Maar als Ik door de Geest van God de demonen uitdrijf, dan is het Koninkrijk van God bij u gekomen.”
Vers 29-30 – “29Of hoe kan iemand het huis van de sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst de sterke gebonden heeft? En dan zal hij zijn huis leegroven. 30Wie niet met Mij is, die is tegen Mij; en wie niet met Mij bijeenbrengt, die drijft uiteen.
I. Jezus noemt satan hier de sterke en zijn huisraad zijn de gevangenen.
A. Dit zijn niet per se mensen die bezeten zijn, maar gewoon alle mensen die onder de macht van satan in ongeloof leven. Mensen die door satans invloed niet in Jezus Christus geloven.
II. Jezus zegt hiermee, dat Hij als dé almachtige God, Degene is Die de sterke (de satan) kan binden.
A. Pas wanneer Jezus de satan gebonden heeft, kan Jezus satan beroven van zijn huisraad. D.w.z. dat Jezus de satan berooft van de ongelovigen en hen tot gelovigen maakt.
i. 1 Joh. 5:19 leert ons, dat de hele wereld in de macht van de duivel is. Dit betekent heel simpel, dat ieder mens die niet wedergeboren is, een gevangene van satan is.
ii. Elke keer wanneer Jezus een persoon tot geloof brengt, pakt Jezus als het ware die persoon van de satan af.
III. Jezus is hier ook heel duidelijk. Wie niet met of vóór Jezus is, is tegen hem.
A. Je hoeft niet per se vijandig tegen Jezus te zijn om niet aan Zijn kant te staan. Jezus zegt, dat, als je niet helemaal vóór Hem bent, dan ben je zonder tegenindicatie tegen Jezus. Je kan niet neutraal zijn wat Jezus betreft.
IV. Ook zegt Jezus, dat, als je niet samen met Jezus of in samenwerking met Jezus de ongelovigen met het Evangelie bereikt om hen bijeen te brengen in de kudden, je iemand bent die uiteen drijft.
A. Je bent òf vóór Jezus en dan met de zaak van Jezus bezig óf je bent tegen Jezus en dan met de zaak van satan bezig.
Vers 31-32 – “31Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering tegen de Geest zal de mensen niet vergeven worden. 32En wie een woord spreekt tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie tegen de Heilige Geest spreekt, het zal hem niet vergeven worden, niet in deze eeuw, en ook niet in de komende.”
I. Hier zegt Jezus heel duidelijk, dat er één specifieke zonde is die God nooit zal vergeven. Jezus noemt deze zonde “lastering tegen de Heilige Geest”.
A. De Heilige Geest kwam op Jezus bij Zijn waterdoop. Wij hebben net in vs. 18 gelezen, dat God Zijn Geest op Jezus gelegd heeft. De Heilige Geest is Degene Die van Jezus getuigt, dat Jezus de Messias is, de Christus.
i. Johannes 15:26 – “Wanneer de Trooster is gekomen, Die Ik u zenden zal van de Vader, de Geest van de waarheid, Die van de Vader uitgaat, zal Die van Mij getuigen.”
ii. Jezus leert ons, dat de primaire taak van de Heilige Geest is om van Jezus te getuigen. M.a.w. de Heilige Geest is Degene Die de mens ervan overtuigt dat Jezus de Weg, de Waarheid en het Leven is.
iii. De Heilige Geest is Degene Die de mens naar Jezus trekt, Die de mens van zonde overtuigt en dat hij/zij Jezus nodig heeft om hem/haar van zonde te vergeven.
a. De enige reden waarom jij en ik tot geloof in Jezus zijn gekomen, is, omdat de Heilige Geest ons ervan overtuigd heeft, dat Jezus daadwerkelijk is Die Hij beweert te zijn; de Zoon van God, de Redder, de Verlosser!
II. Maar de Farizeeën weerstonden de overtuiging van de Heilige Geest. Zij lasterden de Heilige Geest door van Jezus te zeggen dat Hij met de satan samenwerkte.
A. Omdat zij zich elke keer weer tegen het overtuigende en trekkende werk van de Heilige Geest verzetten, werden hun harten dusdanig verhard, dat zij niet meer in staat waren om in Jezus te kunnen geloven. Jezus zegt in Joh. 12:39, dat zij niet konden geloven.
III. De Heilige Geest werkt vandaag de dag nog steeds op deze manier. Elke keer wanneer je iets van God te zien krijgt of iets over God te horen krijgt, dan spreekt de Heilige Geest tot je hart.
A. Maar elke keer wanneer je jezelf tegen de Heilige Geest verzet, dan verhard je je hart tegen Hem. En het risico dat je loopt, is om jezelf dusdanig tegen de Heilige Geest te verharden, dat je niet meer in Jezus kan geloven.
IV. De enige zonde die God dus nooit zal vergeven, is de zonde van het verwerpen van Jezus Christus.
A. Wie niet met Mij is, is tegen Mij, zegt Jezus.
Bijbelstudie en Uitleg De onvergeeflijke zonde – Mattheüs 12:9-32 – Calvary Chapel Haarlemmermeer
Studie van het Bijbelboek Mattheüs door Stan Marinussen, Calvary Chapel Haarlemmermeer: calvarychapel.nl