R66010-2: 2 Samuël 7
I. Vanmorgen wijken wij een beetje af van onze preekserie Route 66 en gaan dieper in op één hoofdstuk van het boek dat wij afgelopen keer in vogelvlucht met elkaar doorgenomen hebben, namelijk 2 Samuël.
A. Ik zei in de vorige studie dat 2 Samuël 7 wellicht het meest belangrijke hoofdstuk in de hele Bijbel is. De reden daarvoor zullen we zien, wanneer wij het Woord gaan openen.
2 Samuël 7:1-3 – “En het gebeurde, toen de koning in zijn huis zat, en de HEERE hem rust gegeven had van al zijn vijanden van rondom, dat de koning tegen de profeet Nathan zei: Zie toch, ik verblijf in een huis van cederhout, terwijl de ark van God te midden van tentdoek verblijft. Nathan zei tegen de koning: Ga uw gang, doe al wat in uw hart is, want de HEERE is met u.”
I. Koning David had in hoofdstuk 6 de Ark van het Verbond naar Jeruzalem gehaald, waardoor alles in de Tabernakel nu compleet was.
A. Maar, terwijl David op dit moment in zijn prachtige paleis zat en genoot van de heerlijke geur van cederhout, dacht hij dat het niet eerlijk was dat hij in zo’n luxe paleis woonde en als het ware God in zijn achtertuin in een tent zat.
B. De profeet Nathan dacht, dat dat een goed idee was en hij gaf David zijn zegen. Maar zijn antwoord was voorbarig, hij antwoordde David vanuit menselijk inzicht en gezond verstand.
i. Wij lezen in dit gesprek dat noch Koning David noch de profeet Nathan ervoor gebeden hadden. Het was een goed idee, maar geen van beiden hadden God hierover geraadpleegd.
2 Samuël 7:4-7 – “Maar in die nacht gebeurde het dat het woord van de HEERE tot Nathan kwam: Ga en zeg tegen Mijn dienaar, tegen David: Zo zegt de HEERE: Zou ú voor Mij een huis bouwen, voor Mij om in te wonen? Ik heb immers niet in een huis gewoond, van de dag af dat Ik de Israëlieten uit Egypte deed optrekken tot deze dag toe, maar Ik ben in een tent, in een tabernakel rondgetrokken. Heb Ik ooit, overal waar Ik met al de Israëlieten rondtrok, een woord gesproken tot een van de stammen van Israël, die Ik bevolen had Mijn volk Israël te weiden: Waarom bouwt u voor Mij geen huis van cederhout?”
I. God geeft hier duidelijk aan dat, Hij al die tijd, ruim 400 jaar, lang in een tent, de tabernakel heeft ‘gewoond’. God heeft in die tijd nooit aan Israël gevraagd om voor Hem een tempel te gaan bouwen.
A. God zei: ‘Ga jij voor Mij een huis bouwen om in te ‘wonen’?’ Niemand is ooit op dit idee gekomen en niemand had dit ooit voor God willen doen, alleen David.
II. Wij krijgen hierdoor een stukje inzicht in het hart van David.
A. Er staat nergens in de Wet van Mozes dat een koning een tempel voor God moest bouwen. Het idee om een tempel voor God te bouwen was dus niet een verplichting, maar iets speciaals dat David uit liefde voor God en dankbaarheid aan God wilde doen.
B. Ik leer hieruit dat David bereidwillig was om meer voor God te doen dan zich alleen maar houden aan de letter van de Wet.
C. David was God zo ontzettend dankbaar voor alles dat God voor hem gedaan had, dat de volgende vraag continu in zijn hart opkwam: ‘Wat kan ik nog meer voor God doen?’ David was zo vol dankbaarheid en zo bezig met de verheerlijking van God, dat hij iets bijzonders voor God wilde doen.
i. Als ik om me heen kijk, dan is het vaak zo, dat men het absolute minimum voor God overheeft en het absolute minimum voor Hem wil doen om alsnog een ‘goede Christen’ te kunnen zijn.
ii. Tot hoe ver kan ik gaan in het niet gehoorzamen van het Woord van God, of tot hoever kan ik gaan in het blijven doen van m’n eigen ding voordat ik die grens overschrijd waardoor ik God niet langer liefheb met heel mijn hart, ziel, kracht en verstand? Oftewel, wat zijn de minimumeisen om een ‘goede Christen’ te zijn? Want alleen dát heb ik ervoor over, alleen dáár heb ik tijd voor.
iii. Zo dacht David totaal niet. Hij wilde meer voor God doen dan God van hem vroeg.
a. Dat is altijd het geval bij mensen die het Evangelie heel goed doorhebben, mensen die weten hoe verdorven zij zijn en weten dat God hen toch liefheeft. Dit zijn mensen waarvan Jezus zegt dat degenen die veel van God ontvangen hebben ook veel aan God willen geven. Oh, dat wij zo’n hart voor God mogen krijgen.
2 Samuël 7:8-11 – “Nu dan, dit moet u tegen Mijn dienaar zeggen, tegen David: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Ik heb u van de schaapskooi vandaan gehaald, van achter het kleinvee, om een leider over Mijn volk te zijn, over Israël. Ik was met u overal waar u heen ging, en heb al uw vijanden voor uw ogen uitgeroeid. Ik heb een grote naam voor u gemaakt, zoals de naam van de groten die op aarde zijn. Ik heb aan Mijn volk, aan Israël, een plaats toegewezen en het daar geplant, zodat het in zijn eigen gebied woont en niet meer heen en weer gedreven wordt. En onrechtvaardige mensen zullen het niet meer verdrukken zoals vroeger, en sinds de dag waarop Ik richters aangesteld heb over Mijn volk Israël. Maar Ik heb u rust gegeven van al uw vijanden. Ook maakt de HEERE u bekend dat de HEERE voor ú een huis zal maken.”
I. Er is een geestelijk principe dat stelt dat een wedergeboren kind van God nooit kwantitatief en kwalitatief meer aan de God van de Bijbel kan geven dan dat God aan hem/haar geeft. ‘You cannot outgive God’. God zal nooit bij de mens in het krijt staan!
A. Dit principe zien wij duidelijk in wat God in deze verzen tegen Koning David zegt.
B. God zegt tegen David:’ jij wil voor Mij een huis bouwen, laten we even kijken naar wat ik reeds voor jou heb gedaan. Sterker nog, kijk naar wat ik nog voor jou ga doen: ‘de HEERE maakt u bekend dat de HEERE voor ú een huis zal maken.’
i. God draait het om en benadrukt wat Hij voor David zal doen. God zal voor Koning David geen huis van bakstenen en mortel gaan maken, maar een huis dat voor eeuwig zal blijven bestaan. D.w.z. dat God voor David een eeuwig blijvende dynastie, een voor eeuwig blijvend vorstenhuis zal gaan bouwen.
ii. God legt in de komende verzen aan David uit wat Hij hier precies mee bedoelt.
2 Samuël 7:12-13 – “Wanneer uw dagen voorbij zijn en u met uw vaderen ontslapen bent, zal Ik uw nakomeling na u, die uit uw lichaam voortkomt, doen opstaan en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Die zal voor Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal de troon van zijn koningschap voor eeuwig bevestigen.”
I. Ten eerste belooft God, dat Davids zoon Salomo hem zal opvolgen als koning van Israël en dat God zijn koningschap zal bevestigen.
A. Ook belooft God aan David, dat zijn toekomstige zoon Salomo een tempel voor God zal gaan bouwen. In Kronieken zullen we zien waarom Salomo de tempel mocht bouwen.
II. En dan doet God er een gigantische schep bovenop. God zegt, dat Hij de troon van Salomo’s koningschap voor eeuwig zal bevestigen.
A. De troon van David za, door Salomo en vervolgens door zijn nakomelingen voor eeuwig bevestigd worden. Denk hier goed over na.
B. Wanneer wij naar de geschiedenis kijken, zien wij dat zelfs de meest machtige dynastieën of vorstenhuizen uit het verleden aan hun einde zijn gekomen; allemaal.
C. Maar hier zegt God iets zo radicaals, zo onvoorstelbaars. Davids dynastie, Davids vorstenhuis zal voor eeuwig blijven bestaan. Dit is iets bovennatuurlijks en alleen de God van de Bijbel kan zoiets zeggen en waarmaken.
2 Samuël 7:14-15 – “Ík zal hem tot een Vader zijn, en híj zal Mij tot een zoon zijn, wat wil zeggen: als hij zich misdraagt, zal Ik hem terechtwijzen met een stok als van mensen en met slagen als van mensenkinderen. Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zoals Ik die deed wijken van Saul, die Ik voor uw ogen weggenomen heb.”
I. God zegt hiermee, dat Hij een bijzondere vader-kind relatie met Salomo zal hebben. Wanneer Salomo zal zondigen, zal God hem niet verwerpen zoals Hij Saul verworpen had, maar God zal Salomo kastijden zoals een liefdevolle vader zijn zoon kastijdt.
2 Samuël 7:16-17 – “Uw huis en uw koningschap zullen voor uw ogen voor eeuwig vaststaan, uw troon zal voor eeuwig zeker zijn. Overeenkomstig al deze woorden en heel dit visioen, zo sprak Nathan tot David.”
I. Hier herhaalt God wat Hij in vers 13 beloofde: Davids vorstenhuis en troon zal zeker en voor eeuwig bestaan.
II. Nu even dit. Het komt in het O.T. weleens voor, dat wanneer God een profetie uitspreekt, een gedeelte van de profetie in de nabije toekomst tot vervulling zal komen en een ander gedeelte van dezelfde profetie pas veel later in de verre toekomst tot vervulling zal komen.
A. In deze specifieke profetische belofte van God heeft God Salomo in de nabije toekomst voor ogen en totaal iemand anders in de verre toekomst. God belooft hier aan David dat de Messias, Jezus Christus, een van Davids nakomelingen zal zijn.
B. Jesaja 9:6 – “Aan de uitbreiding van deze heerschappij en aan de vrede zal geen einde komen op de troon van David en over zijn koninkrijk, om het te grondvesten en het te ondersteunen door recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De na-ijver van de HEERE van de legermachten zal dit doen.”
i. Hier profeteert Jesaja zo’n 300 jaar ná Gods verbond met Koning David en zo’n 700 jaar vóór de geboorte van Jezus over Jezus en Zijn eeuwige heerschappij. Het is natuurlijk opmerkelijk in deze profetie, dat Jesaja de troon van David noemt.
C. Zo’n 1.000 jaar nadat God dit verbond met Koning David sloot en zo’n 700 jaar nadat Jesaja over de komende Messias profeteerde, schreef Mattheüs in zijn Evangelie dit:
Mattheüs 1:1 – “Het geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham.”
i. De eerste woorden, het eerste vers in het Nieuwe Testament spreken van het feit dat Jezus Christus een directe nakomeling van Koning David is.
D. Nadat God de nieuwe hemel en de nieuwe aarde heeft gemaakt, eindigt de Bijbel in Openbaring met deze woorden van Jezus:
Openbaring 22:16b – “Ik ben de Wortel en het Nageslacht van David, de blinkende Morgenster.”
i. God heeft 1.000 jaar v.Chr. het onvoorwaardelijke Davidische verbond met Koning David gesloten. Door de millennia heen zien wij dat God tot in elk detail van dit verbond trouw is gebleven in het vervullen van Zijn beloften aan David, aan Israël en aan ons.
III. Maar, er is een probleem. Als jij je Bijbel kent, dan weet je dat de Davidische dynastie tot een einde kwam toen Juda in 586 v.Chr. gevangengenomen werd door de Babyloniërs. Hierdoor ontstond de Babylonische ballingschap, die 70 jaar lang duurde.
A. Rond die tijd was een zekere Jojachin koning van Juda. Hij werd in 1 Kronieken ook Jechonia genoemd en in Jeremia werd hij ook Chonia genoemd. En in Jeremia 22 spreekt God dit over deze Jechonia:
Jeremia 22:30 – “Zo zegt de HEERE: Schrijf deze man in als kinderloos, een man die niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen.Niemand van zijn nageslacht zal zitten op de troon van David en weer heersen in Juda.”
i. God spreekt hier een vloek uit over Jechonia en verklaart, dat niemand van zijn nageslacht ooit meer op de troon van David zal zitten.
B. Als wij kijken naar het geslachtsregister van Jezus in Mattheüs 1, dan komen wij deze Jechonia tegen:
Mattheüs 1:11-12 – “Josia verwekte Jechonia en zijn broers, ten tijde van de Babylonische ballingschap. Na de Babylonische ballingschap verwekte Jechonia Sealthiël, Sealthiël verwekte Zerubbabel;”
i. Als de Messias, Jezus Christus volgens 2 Samuël 7 een nakomeling van Koning David moet zijn, en als deze vervloekte Jechonia een voorouder van Jezus is, dan zou Jezus geen recht hebben op de troon van David. Want niemand van het nageslacht van Jechonia zal op de troon van David zitten.
C. Dit is een gigantisch probleem! Maar God heeft hier een oplossing voor bedacht die zo geniaal is. Woorden schieten gewoon tekort om Gods oplossing te beschrijven.
i. Het geslachtsregister in Mattheüs loopt via Jozef, de man van Maria, de moeder van Jezus. Jozef stamde af van de vervloekte Jechonia die van Koning Salomo afstamde. Deze Jozef was de wettelijke vader van Jezus waardoor Jezus het wettelijk recht had op de troon van David. Maar vanwege de vloek op Jechonia was dat niet mogelijk.
ii. Het geslachtsregister in Lukas loopt via Maria, de moeder van Jezus. Maria stamde af van een andere zoon van David, namelijk Nathan. De bloedlijn van Maria was dus niet vervloekt, waardoor Jezus het verbondsrecht had op de troon van David.
a. Om de vloek van Jechonia te omzeilen heeft God ervoor gezorgd, dat de Messias, Jezus Christus, alsnog een Zoon van David zou zijn met alle rechten op de troon van David, door Jezus geboren te laten worden uit een maagd. Woorden schieten tekort!
IV. Nu nog iets. Doe je best om bij de les te blijven. In Genesis 3 direct na de zondeval sprak God een vloek uit over de schepping en over de satan. God zei tegen satan dat God vijandschap teweeg zal brengen tussen hem en het Nageslacht van Eva. God zei, dat satan de hiel van Eva’s Nageslacht zal vermorzelen en dat Eva’s Nageslacht zijn kop zal vermorzelen.
A. Toen wij Genesis in vogelvlucht met elkaar doornamen haalde ik dit Schriftgedeelte aan, omdat God in dit vers al belooft dat Jezus Christus komen zou. Dit is het proto evangelium. De eerste aankondiging van het Evangelie van Jezus Christus.
B. Het vermorzelen van de kop van de satan door Jezus Christus betekent, dat Jezus uiteindelijk de macht van satan af zal nemen. Dit heeft Jezus gedeeltelijk gedaan door Zijn dood aan het kruis en opstanding uit de dood. Dit zal geheel klaar zijn wanneer satan in Openbaring 20 in de poel van vuur en zwavel geworpen wordt.
C. Satan wist vanaf Genesis 3 dat zijn bestaan tot een einde zou komen. Hij is er vanaf die tijd erop uit om Gods plan tegen te houden om de Messias te laten regeren.
D. Satan wist dat de Messias een mens zou zijn, iemand die God Zelf gekozen heeft. Satan ging vanaf Genesis 3 al meteen proberen om Gods plan te verijdelen.
i. Satan doodde Abel, omdat hij dacht dat de Messias misschien een nakomeling van Abel zou zijn. Satan bedierf de mensheid, waardoor God de mensheid d.m.v. de zondvloed moest vernietigen. Satan probeerde door de eeuwen heen Abraham, Izak, Jakob en Israël uit te roeien. Hij misleidde en verleidde Salomo en ga zo maar door.
ii. Maar niet alleen dat, satan heeft niet alleen getracht de Messias te doden, hij heeft er alles aan gedaan en is er nog steeds mee bezig om Gods volk, Israël, uit te roeien.
iii. In 2 Samuël 7 maakt Israël ook deel uit van het verbond. Als er geen Israël is, dan zal Gods plan om over Israël te regeren ook teniet gedaan worden.
a. Satan was er dus vanaf Genesis 3 al op uit om Gods heilsplan te verijdelen. Omdat Israël de sleutel is in het vervullen van Gods heilsplan zal satan er alles aan doen om Israël te vernietigen, tot op de dag van vandaag.
V. Laten we nu tot slot gaan kijken naar de reactie van Koning David op de beloften van God. Vergeet niet, dat God ‘nee’ tegen David had gezegd. David wilde een tempel voor God bouwen, maar God zei ‘nee’.
2 Samuël 7:18-21 – “Toen ging koning David de heilige tent binnen en nam plaats voor het aangezicht van de HEERE. Hij zei: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis dat U mij tot hiertoe gebracht hebt? En dit was in Uw ogen nog gering, Heere HEERE, en U hebt ook nog over het huis van Uw dienaar gesproken tot in verre tijden; en dit overeenkomstig de wet van de mensen, Heere HEERE! En wat zal David nog meer tot U spreken? Ú kent Uw dienaar immers, Heere HEERE. Omwille van Uw woord en naar Uw hart hebt U al deze grote dingen gedaan, en aan Uw dienaar bekendgemaakt.”
I. Wat een nederige hartsgesteldheid en houding heeft David toch. Hij zegt niet: ‘nou, het wordt eens een keertje tijd dat ik eindelijk beloond word voor alles dat ik voor U heb gedaan.’ Nee, Hij zegt: ‘Wie ben ik, Heere, HEERE, dat U mij tot hiertoe gebracht hebt?’
A. Dit is altijd de juiste houding naar God toe wanneer God ons genadig is en ons rijkelijk zegent.
2 Samuël 7:22-24 – “Daarom bent U groot, Heere God, want er is niemand zoals U, en er is geen God dan U alleen, zoals blijkt uit alles wat wij met onze eigen oren gehoord hebben. En wie is als Uw volk, als Israël, het enige volk op de aarde dat God is gaan verlossen om voor Hem een volk te zijn, om Zich een Naam te maken en voor u, Israël, deze grote en ontzagwekkende dingen te doen: voor Uw land, voor de ogen van Uw volk, dat U voor Uzelf uit Egypte verlost hebt van heidenvolken en hun goden. U hebt Uw volk Israël voor eeuwig voor Uzelf bevestigd als Uw volk, en Ú, HEERE, bent hun tot een God geworden.”
2 Samuël 7:25-27 – “Nu dan, HEERE God, laat dit woord dat U over Uw dienaar en over zijn huis gesproken hebt, voor eeuwig bestaan, en doe zoals U gesproken hebt. En laat Uw Naam tot in eeuwigheid grootgemaakt worden door te zeggen: De HEERE van de legermachten is God over Israël, en het huis van Uw dienaar David zal zeker zijn voor Uw aangezicht. Want U, HEERE van de legermachten, God van Israël, U hebt voor het oor van Uw dienaar onthuld: Ik zal voor u een huis bouwen. Daarom heeft Uw dienaar vrijmoedigheid gevonden dit gebed tot U te bidden.”
I. Nadat God dit onvoorwaardelijke verbond met David sloot, doet David iets dat ook wij moeten leren om te doen. Hij doet beroep op het Woord dat God tot hem gesproken had. Hij kaatst de bal als het ware aan God terug. Hij zegt met vrijmoedigheid, dat God nu datgene moet doen wat God had beloofd.
A. Behalve dat jij misschien de beloften van God in de Bijbel onderstreept, wat doe jij met de beloften van God? Doe jij beroep op de beloften van God?
B. Als je bijvoorbeeld uit 2 Petrus 3 weet, dat God niet wil dat mensen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen. Hoe bid jij dan tot God voor diegenen die Jezus nog niet navolgen?
i. Vraag je aan God of Hij jouw geliefden eventueel zou willen redden als Hij het misschien wil? Dit is een passieve vorm van gebed.
ii. Wij mogen beroep doen op het Woord van God. Wij mogen tegen God zeggen: Uw Woord verklaart, dat U wil dat niemand verloren gaat, maar dat iedereen tot bekering komt. Laat die en die persoon dan alstublieft niet verloren gaan en schenk die en die alstublieft bekering! Wij mogen conform het Woord van God vrijmoedig zijn in de dingen die wij van God vragen.
iii. Kijk nu hoe David dit principe toepast. In vrijmoedigheid, maar ook in alle nederigheid.
2 Samuël 7:28-29 – “Nu dan, Heere HEERE, U bent die God en Uw woorden zijn waarheid, en U hebt dit goede tot Uw dienaar gesproken. Moge het U dan nu behagen het huis van Uw dienaar te zegenen, dat het voor eeuwig voor Uw aangezicht zal zijn; want U, Heere HEERE, hebt het gesproken, en met Uw zegen zal het huis van Uw dienaar voor eeuwig gezegend worden.”