R66003 Leviticus 2 van 2
I. Wij gaan verder met de preekserie Route 66 waarin wij elk Bijbelboek in vogelvlucht gaan bekijken en deze keer behandelen wij deel 2 van 2 van Leviticus.
II. In deel 1 zei ik dat Leviticus bij uitstek het Bijbelboek is waarbij de meeste aspirant-Bijbellezers afhaken. Veel mensen die zich voorgenomen hebben om de Bijbel systematisch door te lezen lopen vast bij Leviticus; en dat is best te begrijpen. Het is een moeilijk te lezen boek en daar zijn een aantal goede redenen voor, die ik in deel 1 genoemd heb.
III. Omwille van de tijd grijp ik niet terug naar de achtergrond en de context van Leviticus, maar ga ik door naar waar wij in deel 1 zijn gestopt, de vijf offers.
A. Wij hadden gezien dat de offers zowel naar Jezus verwijzen, alsook dat de offers ook tot ons spreken over hoe wij anno nu met de Heere om dienen te gaan en Hem kunnen aanbidden.
i. Onze aanbidding van God behelst eigenlijk veel meer dan slechts lofprijs en aanbiddingsliederen zingen. Het brandoffer leert ons dat wij ons geheel aan God over moeten geven. Dit is de eerste stap in de echte aanbidding van de God van de Bijbel.
ii. Het graanoffer leert ons dat wij in onze aanbidding van God onze tijd, energie, inspanning, kracht, bekwaamheden, gaven enz. in onze dienst aan God offeren. Het merendeel van deze vorm van aanbidding oftewel arbeid vindt plaats in de context van de plaatselijke gemeente zoals Calvary Chapel Haarlemmermeer.
iii. Het dankoffer leert ons dat wij die wedergeboren zijn, fellowship oftewel gemeenschap met God hebben. In het verlengde daarvan hebben wij ook fellowship met mede wedergeboren christenen.
a. Dit offer leert ons ook dat deze onderlinge gemeenschap plaatsvindt in de context van de plaatselijke kerk én dat deze onderlinge gemeenschap niet altijd even soepel verloopt. Dit heeft te maken met het feit dat wij aan deze kant van de eeuwigheid nog altijd te maken hebben met zondige mensen; weliswaar zondaren die door genade gered zijn, maar alsnog zondaren.
b. Als je goed doorhebt, dat kerk-zijn van tijd tot tijd erg rommelig en zelfs pijnlijk kan zijn, en als je dat wil omarmen, dan zal je veel minder vatbaar zijn voor teleurstellingen.
iv. Het zondoffer leert ons dat wij, alhoewel wij die wedergeboren zijn voor 100% van al onze zonden vergeven zijn, onze zonden aan God moeten blijven belijden om die intieme relatie met God te behouden.
a. Het belijden betekent dat wij het met God eens zijn dat wat wij gedaan hebben, zonde is voor God.
b. Het is dus zaak om die zonden continu te belijden en om ons van die zonden te bekeren.
v. Het schuldoffer leert ons dat wij, wanneer wij zondigen en in die zonde een ander benadelen of schade veroorzaken, niet slechts naar God toe moeten gaan, maar ook naar de persoon of personen in kwestie.
a. Het leert ons ook dat in sommige gevallen van zonde er blijvende consequenties zijn. Als je bijvoorbeeld vreemdgaat en je loopt een H.I.V.-infectie op, dan zou je man/vrouw je eventueel kunnen vergeven, maar de consequenties daarvan draag je de rest van je leven.
1. Al deze offers leren ons hoe wij als wedergeboren christenen met God en met elkaar om horen te gaan.
Voordat wij verder gaan met het volgend onderwerp wil ik nog vier dingen aanhalen m.b.t. deze offers en hoe wij dit zo’n 3.500 jaar later in ons leven kunnen toepassen.
I. Bij alle vijf de offers kwam de aanbidder nooit met lege handen naar God toe. Hij moest altijd iets van waarde aan God offeren. De vraag is dus, hoe komen wij bij God? Hoe komen wij ’s zondags naar de eredienst toe? Wat offeren wij aan God?
A. Wanneer je bijvoorbeeld ‘s zondags naar de eredienst komt, kom je dan geestelijk onvoorbereid en met lege handen naar God? Of is de eredienst iets waar je de hele week al naar uit kijkt en ben je geestelijk goed voorbereid om iets van waarde aan God te geven?
B. Sommige mensen denken dat de eredienst een gelegenheid is waarbij het muziekteam en de voorganger de dienstverleners zijn en zij de consument.
i. Begrijp me niet verkeerd. Natuurlijk zijn er momenten, misschien zelfs periodes waarin je denkt dat je God niets te bieden hebt, waarin je snakt naar een stukje rust, waarin je het liefst alleen maar wil ontvangen.
ii. Maar de Bijbel leert ons dat , ondanks dat je denkt dat rust en het niets doen het beste voor je is, het juist goed is om het tegenovergestelde te doen. Ik heb dat zelf ook zo ervaren.
iii. Juist wanneer wij vanuit onze diepste dalen denken dat wij God niets te bieden hebben en het liefst niets willen doen, is het juist van belang om iets van jezelf, iets van waarde aan God te geven; en ik heb het nu niet over geld of bezittingen.
a. Kom dus naar de eredienst om iets van waarde aan God te offeren: je tijd, energie, je gaven en talenten, je inspanning enz. Niet voor niets zei Jezus: ‘Je wordt gelukkiger van geven dan van ontvangen.’(Handelingen 20:35 BGT)
C. Het woord offeren betekent ‘dichtbij brengen’. De bedoeling van het offeren was om de offeraar, de aanbidder, dichter bij God te brengen.
i. Wanneer wij God de Vader en Jezus Christus ’s zondags in de eredienst bezingen, dan horen wij daarmee dichter bij Jezus te komen, dichter bij God.
ii. Daarom is onze tijd van lofprijs en aanbidding d.m.v. samenzang niet bedoeld als de inloop van de dienst. Nee, het is een integraal onderdeel van de eredienst aan God.
a. Nu snap ik dat er sommige dagen zijn waarop je totaal geen zin hebt om te zingen of dat je door je levensomstandigheden het gevoel hebt dat je het niet op kan brengen om God te loven en te prijzen.
b. Maar daarom roept de Bijbel ons ook op om een lofoffer aan God te brengen. Ondanks dat wij het niet ‘voelen’ of ‘ervaren’ moeten wij uit gehoorzaamheid dichter bij God komen, door Hem toch te bezingen.
1. Hebreeën 13:15 – “Laten we door Jezus voortdurend aan God een lofoffer brengen door zijn naam openlijk te prijzen.” (GNB96)
2. Zodra wij de keus maken om een lofoffer te brengen, dan gebeurt er iets geestelijks met ons en op een bovennatuurlijke wijze helpt God ons om Hem te aanbidden, om dichter bij Hem te komen.
(i) Zodra wij de eerste stap zetten om dichter bij God te komen d.m.v. lofprijs en aanbidding, trekt God ons vervolgens dichter naar Zich toe.
D. De offeraar in Leviticus bracht een kostbaar offer aan God. Telkens weer staat er dat het offerdier perfect moest zijn; zonder enig gebrek. Dit hield in, dat zij hun beste dieren aan God moesten offeren.
i. Een voorganger vertelde eens een verhaal dat waarschijnlijk geen verhaal is dat op waarheid berust, maar dat het punt wel duidelijk maakt. Er was een veehouder en een van zijn koeien baarde een tweeling, wat best zeldzaam is. Toen dit gebeurde beloofde hij een van de kalveren aan God te geven. Toen zijn vrouw vroeg welke van de twee voor God was, kon hij dat nog niet zeggen omdat hij nog geen beslissing had genomen.
a. Na een week had hij nog steeds geen beslissing genomen over welk kalf van hem zou blijven en welke hij aan God zou geven.
b. Aan het eind van de eerste week werd een van de kalveren ziek, dus riep de veehouder de dierenarts erbij. Ze deden er alles aan om het zieke kalf weer beter te krijgen.
c. Op een avond kwam de veehouder het huis in en hij was duidelijk overstuur en verdrietig. Toen zijn vrouw aan hem vroeg wat er aan de hand was, zei hij dat Gods kalf overleden was.
1. Dit past totaal niet in het Levitische offersysteem. Ze konden in hun aanbidding van God niet het beste voor zichzelf houden en hun afdankertjes aan God geven.
ii. God vereiste het allerbeste van hen, maar God hield wel rekening met het feit dat niet iedereen ertoe in staat was om een rund te offeren. God stond ook toe om bijvoorbeeld een schaap, geit of duiven te offeren.
a. God wilde niet dat mensen boven hun stand gaven, maar wilde wel dat het offer hen iets kostte.
E. Bij het offeren was de offeraar oftewel de aanbidder actief betrokken bij de aanbidding. Het was niet zo dat de aanbidder bij de ingang van de tabernakel kwam, zijn offerdier naar binnen duwde en dan snel weer wegging.
i. Nee, de aanbidder was nauw betrokken bij het offeren. Hij moest zijn hand op de kop van het dier leggen, hij moest het dier zelf slachten enz.
ii. Aanbidding van God is nooit bedoeld als een toeschouwerssport. Dit geldt ook voor ons.
a. De bedoeling van onze eredienst is niet dat de muziek ons bijvoorbeeld hoort te entertainen. Nee, de muziek is een middel waardoor wij God kunnen bezingen. Het is een middel waarmee wij God een lofoffer kunnen brengen. Wij, de gemeente, zijn hier nauw bij betrokken, wij doen dit samen met het muziekteam.
In onze aanbidding komen wij dus niet met lege handen bij God. Wij komen om onszelf én iets van onszelf te geven. Wij komen door de samenzang dicht bij Jezus door Hem een lofoffer te brengen. Wij geven God ons allerbeste en geen afdankertjes. Wij zijn actieve aanbidders, geen toeschouwers.
II. Het was niet Gods bedoeling dat mensen in die tijd zomaar de tabernakel in konden komen om zelf offers aan God te offeren. Nee, God had daarvoor speciale priesters uit de stam van Levi en uit de familie van Aäron gekozen. In de hoofdstukken 8 en 9 lezen wij de inwijding en de bediening van de priesters, in hoofdstuk 10 lezen wij het falen van twee priesters: twee zonen van Aäron.
A. In dit offersysteem was de priester nodig om de mensen en de zonden van de mensen te vertegenwoordigen bij God.
i. De mensen brachten hun offers naar de priesters en de priesters bemiddelden tussen de mensen en God.
B. De priester was ook nodig om God te vertegenwoordigen bij de mensen.
i. Leviticus 9:23 – “Vervolgens ging Mozes met Aäron de tent van ontmoeting binnen, en toen zij er weer uit kwamen, zegenden zij het volk. En de heerlijkheid van de HEERE verscheen aan heel het volk.”
a. De rol van de priester kende dus twee kanten; hij vertegenwoordigde de mensen bij God en andersom.
b. In Hebreeën lezen wij tot minstens 11 keer toe dat Jezus onze hogepriester is, Die ons bij God vertegenwoordigt en God bij ons vertegenwoordigt.
1. Jezus zei tegen Philippus in Johannes 14: ‘Als je Mij gezien hebt, dan heb je God de Vader gezien’.
C. Aäron was de eerste hogepriester, zijn zoons waren de gewone priesters. In hoofdstuk 8 lezen wij dat zij speciale en zeer uitgebreide kleding moesten dragen.
i. Eenmaal aangekleed werd Aäron gezalfd met olie oftewel er werd speciale olie over hem heen gegoten. Dit staat symbool voor het vervuld zijn met de Heilige Geest.
a. Dit geeft aan dat geen enkele dienst uit eigen menselijke kracht voor God aanvaardbaar was. Alle dienst aan God moest door de kracht van de Heilige Geest gedaan worden.
1. Dit geldt ook voor ons. Jezus zei tegen Zijn discipelen dat zij en dus ook wij, zonder Jezus niets kunnen doen. Jezus sprak hier over het dienen van God, dingen die van eeuwigheidswaarde zijn, die dus alleen in de kracht van de Heilige Geest gedaan kunnen worden.
ii. Nadat tenslotte de hogepriester geheel gekleed was en gezalfd was met olie, werd er bloed van het offerdier op hem gesprenkeld.
a. Dit klinkt natuurlijk hartstikke zonde, want hij had echt prachtige kleding aan.
b. Maar hij moest met bloed besprenkeld worden, omdat de priesters zelf ook zondaren waren. Ook zij moesten net zoals de gewone mensen door het bloed gereinigd worden voordat zij de Heere konden dienen.
1. Dit geldt ook voor het dienen in de Gemeente, in de kerk van Jezus Christus. Ieder die werk voor de Heere wil verrichten in Zijn kerk, moet eerst gereinigd worden van zijn/haar zonden.
2. M.a.w. ieder die de Heere wil dienen, moet wedergeboren zijn en vervuld zijn met de Heilige Geest, want het is de Geest van God die mensen bekwaamt. Het is de Geest van God die mensen gaven geeft en in staat stelt om hun door God gegeven bediening uit te kunnen oefenen.
c. In Exodus 31 en 35 lezen wij dat God een zekere Bezaleël vervuld had met de Heilige Geest om hem te bekwamen voor het werk dat God nodig had.
Exodus 35:30-35 – “Daarna zei Mozes tegen de Israëlieten: Zie, de HEERE heeft Bezaleël, de zoon van Uri, de zoon van Hur, uit de stam Juda, bij zijn naam geroepen. De Geest van God heeft hem vervuld met wijsheid, inzicht, kennis en allerlei vakmanschap, om ontwerpen te bedenken en om die uit te voeren in goud, zilver en koper; om edelstenen te bewerken en in te zetten, en om hout te bewerken, dus om allerlei kunstig uitgedacht werk te verrichten. Hij heeft hem ook in zijn hart het vermogen gegeven om anderen te leren, hem en Aholiab, de zoon van Ahisamach, uit de stam Dan. 35Hij heeft hen vervuld met wijsheid van hart om allerlei werk te verrichten: dat van een graveerder, een kunstenaar, een maker van borduurwerk met blauw purperen, rood purperen en scharlakenrode wol en fijn linnen, en dat van een wever. Zij kunnen allerlei werkzaamheden uitvoeren en ontwerpen bedenken.”
1. Vergeet niet dat zij slaven waren die niets anders konden dan bakstenen maken. Zij waren totaal niet geschikt voor dit werk.
2. Het gaat dus niet om jouw opleiding, jouw werkervaring, jouw C.V. Wanneer je God gaat dienen, dan zal Hij jou bekwamen om te doen wat Hij van jou vraagt. Natuurlijk kan God ook die andere dingen gebruiken, maar het is per definitie geen vereiste.
D. In hoofdstuk 10 lezen wij dat twee priesters, zonen van Aäron, de Heere benaderden op hun eigen manier:
i. Leviticus 10:1-2 – “De zonen van Aäron, Nadab en Abihu, namen beiden hun wierookschaal, deden vuur daarin, legden reukwerk daarop en brachten vreemd vuur voor het aangezicht van de HEERE, wat Hij hun niet geboden had. Toen ging een vuur uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde hen, zodat zij stierven voor het aangezicht van de HEERE.”
ii. Hoe verschrikkelijk dit ook is, het laat ons zien dat er slechts één manier is om tot God te komen. Nadab en Abihu dachten dat zij op hun eigen manier konden geloven, maar God is daar niet van gediend.
a. Vandaag de dag zijn er mensen die geen actief deel uitmaken van de plaatselijke kerk van Jezus Christus, maar ze beweren wel in God te geloven, alleen dan wel op hun eigen manier. Jezus zei in Joh.14:6:
b. Johannes 14:6 – “Ik ben de weg, en de waarheid en het leven. Alleen door Mij heeft men toegang tot de Vader.” (WV2012)
1. Als wij Leviticus 10 en Jezus mogen geloven, en dat mogen wij, dan is het categorisch onmogelijk om op je eigen manier in de God van de Bijbel te geloven en daardoor gered te zijn.
III. In de hoofdstukken 11-15 staan allerlei regels en wetten m.b.t. de reiniging van het volk Israël. Dit alles heeft te maken met het heilig zijn, het anders zijn dan alle andere volkeren om Israël heen. In 11:47 staat dat al deze wetten gegeven zijn om onderscheid te kunnen maken tussen het onreine en het reine.
A. Dit Schriftgedeelte leert ons dat Israël een rein volk moest zijn; dat zij zich niet moest bezoedelen door de gebruiken en de praktijken van de volkeren om hen heen.
i. Alhoewel wij die wedergeboren zijn ons niet aan al deze reinigingswetten en voedselwetten hoeven te houden, leert het Nieuwe Testament ons wel hetzelfde principe; ook wij moeten namelijk onderscheid maken tussen wat God wel en niet goed vindt.
a. Romeinen 12:2 –“Loop niet mee in het gareel van deze wereld. U moet andere mensen worden met een nieuwe gezindheid, om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.” (GNB96 en HSV)
IV. In hoofdstuk 16 staan de instructies voor de Grote Verzoendag. Op deze dag wordt verzoening gedaan voor heel Israël om haar te reinigen van al haar zonden. Dit gebeurt één keer per jaar en werd uitgevoerd door de hogepriester.
A. In het kort ging het als volgt. Op de 10e dag van de 7e maand ontmoette God de hogepriester in het Heilige der heiligen. Maar dat ging niet zomaar.
B. De hogepriester moest zichzelf wassen, moest speciale onderkleding en zijn designer hogepriester kleding aantrekken. Hij moest een jonge stier voor zichzelf en voor de zonden van zijn gezin offeren.
C. Hij moest twee bokken voor het aangezicht van de Heere brengen en d.m.v. het lot, wat eigenlijk hetzelfde is als de toss in een voetbalwedstrijd, koos hij één bok die aan God geofferd werd en één bok die later vrijgelaten werd.
D. De bok die aan God geofferd werd, werd geslacht en het bloed van deze bok werd in het allerheiligste gedeelte van de tabernakel gebracht. Het werd op het verzoendeksel bovenop de Ark van het verbond gesprenkeld.
E. Vervolgens moest de hogepriester beide handen op de kop van de levende bok leggen. Hierdoor legde hij symbolisch alle zonden van heel Israël op deze zondebok, daarna werd deze bok in de wildernis vrijgelaten om nooit meer terug te komen.
i. Dit is natuurlijk een prachtig beeld van wat Jezus voor ons gedaan heeft. Jezus is eens en voor altijd voor onze zonden gestorven waardoor Hij al onze zonden geheel en voor altijd heeft verwijderd.
a. Psalm 103:12 –“Zo ver als het oosten is van het westen, zo ver heeft hij onze zonden van ons verwijderd.” (NBV)
ii. Als jij je vandaag nog steeds schuldig voelt over zonden die je in het verleden hebt begaan, dan doe je jezelf tekort, want Jezus heeft ermee afgerekend. Deze zonden zijn weg, zo ver als het oosten is van het westen. God ziet ze niet meer, dus waarom zou jij je hierover nog schuldig moeten voelen?
a. Dit soort schuldgevoel komt bij de duivel vandaan, die de aanklager van de Christenen genoemd wordt. Tegen dit soort aanklachten moeten wij ons bewapenen door o.a. dit soort aanklachten krijgsgevangene te nemen om ze aan Christus en Zijn waarheid te onderwerpen. (2 Korinthe 10:5b)
1. Wanneer dit soort gedachten in je opkomen, kan je weerstand bieden aan de duivel door gerust hardop te zeggen: ‘Nee! Jezus is voor al mijn zonden gestorven en ik ben geheel rein, geheel onschuldig, geheel rechtvaardig!’
(i) Jakobus 4:7 – “Onderwerp u dan aan God. Bied weerstand aan de duivel en hij zal van u wegvluchten.”
iii. Als je daarentegen schuldgevoelens hebt over zonden die je nu begaat, als je nu in zonde leeft, dan is het de Heilige Geest die jou wil overtuigen van die zonde. Dat is bedoeld om jou tot bekering te brengen van die zonde. Als je nu in zonde leeft, hoop ik dat je je super ellendig en schuldig voelt, want God wil niet dat je in zonde blijft leven.
V. In de hoofdstukken 18-20 lezen wij de wetten voor het dagelijkse leven van de Israëlieten. Hierin valt meteen op, dat God als eerste Zijn huwelijks voorschriften én Zijn bepalingen m.b.t. seks neerzet.
Leviticus 18:1-4 – “De HEERE sprak tot Mozes: Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Ik ben de HEERE, uw God. U mag de gebruiken van het land Egypte, waarin u gewoond hebt, niet navolgen, (Ik wil niet dat je als de Egyptenaren leeft) en ook de gebruiken van het land Kanaän, waar Ik u naartoe breng, mag u niet navolgen (Ik wil ook niet dat je als de Kanaänieten leeft). U mag niet in hun verordeningen gaan. Mijn bepalingen moet u houden en Mijn verordeningen moet u in acht nemen door daarnaar te wandelen. Ik ben de HEERE, uw God.”
A. God heeft het huwelijk én seks bedacht. Hij is de ontwerper van deze instellingen. Wat God in hoofdstuk 18 zegt over het huwelijk en over seks is niet willekeurig. God spreekt hier zeer duidelijk tegen wat alle andere volkeren om Israël heen deden.
i. In vers 7-17 geeft God duidelijk aan dat incest not done is.
ii. In vers 18 zegt God dat meerdere sekspartners niet toegestaan is.
iii. In vers 20 spreekt God tegen overspel.
iv. In vers 21 spreekt God tegen abortus. Als iemand in die tijd hun pasgeboren baby niet wilde houden, dan offerde zij die aan Molech door het kindje levend te verbranden.
v. In vers 22 spreekt God duidelijk tegen homoseksualiteit.
vi. In vers 23 spreekt God tegen bestialiteit; seks met dieren.
a. Nogmaals, dit waren dingen die om Israël heen de norm waren (vs. 24-25). God riep hen op om heilig te zijn, anders dan deze volkeren. Zo horen wij ook heilig, anders te zijn dan de normen van de wereld om ons heen.
B. Hoofdstukken 19 en 20 gaan verder met Gods voorschriften om op sociaal en geestelijk gebied rein en heilig te leven.
C. Hoofdstukken 21 en 22 gaan over de priesters en hoofdstukken 23 en 24 gaan over feesten die Israël moet houden.
VI. Nu ga ik er niet inhoudelijk op in, maar deze feesten zijn ook stuk voor stuk een beeld van Jezus Christus.
A. Meerdere keren per jaar moest Israël bepaalde feesten vieren. Voor drie van die feesten moest heel Israël bijeenkomen om tijd apart te zetten voor de Heere en voor elkaar.
i. Alhoewel wij deze feesten niet hoeven te vieren, is het wel goed om een paar keer per jaar tijd apart te zetten voor God en voor elkaar. Vandaar dat wij o.a. de mannen-en vrouwenweekenden houden.
B. Al deze feest wijzen naar Jezus Christus:
i. Het Pascha of Pesach of Paasfeest wijst naar het kruis;
ii. Het Feest van de Eerstelingen wijst naar de opstanding;
iii. Het Wekenfeest wijst naar de geboorte van de kerk met Pinksteren, de uitstorting van de Heilige Geest
iv. Het Trompettenfeest, de Grote Verzoendag en het Loofhuttenfeest wijzen allemaal naar de wederkomst van Jezus.
VII. Kortom, alle feesten draaien om Jezus Christus! Wij mogen Zijn dood aan het kruis en Zijn opstanding uit de dood gedenken en vieren d.m.v. het Heilig Avondmaal.
A. Jezus is onze perfecte hogepriester, Die Zijn eigen bloed naar het altaar heeft gebracht waardoor wij die wedergeboren zijn, geheel gereinigd zijn en vergeven zijn van al onze zonden.
B. Doordat Jezus Zijn bloed naar het altaar heeft gebracht, heeft Jezus ook de prijs betaald voor onze zonden. Het loon van de zonden is de dood, oftewel zonde verdient de dood. Maar omdat Jezus in onze plaats is gestorven hoeven wij niet met ons eigen leven te betalen. Jezus heeft dit voor ons gedaan en Hij heeft voor ons de dood overwonnen.
C. Wanneer wij dus het Heilig Avondmaal gaan nuttigen, denk dan aan het zondoffer en het schuldoffer waarmee Israël hun zonden aan God moest belijden. Wanneer hun zonden een ander hadden benadeeld, moesten zij het ook met die andere goedmaken.
D. Laten wij die wedergeboren zijn met die hart gesteldheid naar de Tafel van de Heere gaan.