46008 1 Korinthe 5:6-13 (trots op tolerantie deel 2 van 2)
I. Vorige keer begonnen wij met de stelling dat Nederland wereldwijd bekent staat om haar tolerantie.
·Tolerantie jegens alle verschillende geloofsovertuigingen;
·tolerantie jegens alle verschillende culturen;
·tolerantie jegens softdrugs en prostitutie;
·tolerantie jegens homoseksualiteit, enz…
II. Tolerantie wordt door het Nederlands woordenboek van Dale vertaald als: ‘verdraagzaamheid jegens andersdenkenden’.
A. Wanneer wij dus iemand tolereren, dan verdragen wij hen die anders over zaken denken dan wij; dan verdragen wij hen die anders over normen en waarden denken dan wij.
i. Tolerantie betekent per definitie niet dat mensen per se blij zijn met wat zij verdragen, of dat ze het ermee ééns zijn; tolerantie betekent dat het geaccepteerd wordt zonder weerstand te bieden.
B. Sommige Nederlanders schamen zich er voor hoe tolerant de Nederlandse samenleving is. Andere Nederlanders zijn juist trots op haar tolerantie.
In hoeverre moeten wij als de gemeente van Jezus Christus meegaan in deze tolerante houding? In hoeverre moeten wij dingen in de Gemeente tolereren waarmee God het niet ééns is of waar Hij niet blij mee is?
BIDDEN
I. Vorige week in deel 1 van deze tweedelige studie begonnen wij met 1 Korinthe 5 en in de eerste vijf verzen hebben wij het antwoord op deze vraag gekregen.
Vers 1-5 – “Men hoort algemeen dat er hoererij onder u voorkomt, en wel zo’n vorm van hoererij waarvan ook onder de heidenen geen sprake is, namelijk dat iemand de vrouw van zijn vader heeft. En u doet zich zo gewichtig voor? Kunt u niet beter treuren, om dan hem die deze daad begaan heeft, uit uw midden weg te doen? Ik toch heb, hoewel afwezig met het lichaam, maar aanwezig met de geest, reeds besloten – alsof ik aanwezig was – om hem die dat zo gedaan heeft, in de Naam van onze Heere Jezus Christus, als u en mijn geest bijeengekomen zijn, in de kracht van onze Heere Jezus Christus, die persoon over te geven aan de satan, tot verderf van het vlees, opdat de geest behouden mag worden op de dag van de Heere Jezus.”
I. Paulus zegt tegen de Korinthiërs dat het algemeen bekend is dat zij hoererij tolereren in de gemeente. En niet zomaar hoererij, maar dat een broeder een verhouding heeft met zijn stiefmoeder.
A. Maar zij tolereerden deze zonde niet alleen, zij waren ook nog eens opgeblazen, zij schepten erover op wat een geweldige gemeente zij hadden.
II. Hoererij (porneia) behelst alle vormen van seksuele activiteiten vóór en buiten het huwelijk. Dus overspel en incest vallen ook onder de bredere betekenis van hoererij.
A. De man over wie hier gesproken wordt, had blijkbaar alle waarschuwingen genegeerd. Hij lapte de vermaning van Paulus uit een eerdere brief en blijkbaar ook de vermaning van de kerkleiders volkomen aan zijn laars.
B. Deze man was koppig, hij vertikte het om zich van zijn zonde te bekeren.
C. In de verzen 1-5 geeft Paulus de kerkleiders in Korinthe en ons instructies hoe wij met dit soort zaken om moeten gaan, hoe wij moeten optreden.
III. Paulus maakt korte metten met deze man en gebiedt de kerkleiders om deze man de kerk uit te zetten en deze man over te leveren ofwel uit te leveren aan de satan.
A. Dit is een hele radicale houding ten aanzien van zonde waarvan men zich niet wil bekeren in de gemeente van Jezus Christus.
Vorige week in deel één hebben we dus gezien hoe de kerkleiders horen op te treden wanneer zo’n situatie in de plaatselijke kerk voorkomt.
Mocht je de boodschap van vorige week gemist hebben, dan raad ik je aan om deze alsnog te beluisteren.
Deze keer gaan we in deel twee kijken naar waarom de kerkleiders zo radicaal moeten optreden tegen zonde waarvan de broeder of zuster zich niet wil bekeren.
Vers 6 – “Uw roem is niet goed. Weet u niet dat een klein beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt?”
I. Ten eerste zegt Paulus dat hun roem niet goed is. De Korinthiërs roemden. Zij waren trots op hun gemeente. Zij waren grote opscheppers!
A. Zij schepten o.a. op over de geweldige predikanten die zij hadden, de één was nog beter dan de ander.
B. Zij schepten op over hun wijsheid.
C. Zij schepten op over hoe ‘geestelijk’ zij waren, want zij spraken in hun samenkomsten allemaal in tongen; er werden profetieën uitgesproken; de kerk groeide in aantal; hun programma’s waren succesvol.
D. Maar Paulus zegt dat zij helemaal geen reden hebben om op te scheppen, want er was fundamenteel zo veel mis in deze gemeente.
i. Dus, hun roem was niet goed!
II. Ten tweede zegt Paulus: “Weet u niet dat een klein beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt?”
A. Zuurdeeg, ook zuurdesem genoemd, werd duizenden jaren geleden al gebruikt om brood te bakken.
B. De werking ervan is te vergelijken met de commerciële gist die vandaag de dag in de supermarkt te krijgen is.
i. Als je vandaag de dag zelf brood wil bakken, dan kan je dat met behulp van gist vrij snel doen. Je hebt tegenwoordig zelfs van die broodmachines die het bijna helemaal automatisch doen.
C. Maar wanneer je brood wil bakken en je gebruikt zuurdesem om het deeg te laten rijzen, dan duurt het veel langer.
i. Ten eerste: als je met helemaal niets begint, dan heb je ongeveer één week nodig om een brood te bakken.
ii. Je begint op maandag door een mengsel van zuurdeeg te maken. Dit laat je maandag, dinsdag, woensdag, donderdag op een warme plek staan.
iii. Af en toe voeg je een beetje bloem en water toe, af en toe roer je het een beetje, maar voor de rest laat je het gewoon met rust. Het moet verzuren.
iv. Op vrijdagmiddag heb je een bierachtig mengsel waar je vervolgens wat water en één kilo bloem aan toevoegt.
a. Dit mengsel ga je vervolgens mengen en kneden, je strooit er net zoveel bloem op totdat het deeg niet meer plakt.
v. Vervolgens haal je een stukje deeg ervan af en plaats je dat in een aparte kom. Je houdt dat stukje apart. De rest van het deeg dek je af tot de volgende dag en daarmee bak je het brood.
D. Als je eenmaal het zuurdesem gemaakt hebt, wat ongeveer één week duurt, dan kan je met dat ene stukje zuurdeeg dat je ervan afgehaald en apart gehouden hebt, de volgende dag weer opnieuw brood bakken.
i. Dat ene stukje zuurdeeg is voldoende om een nieuw stuk deeg in één dag te verzuren zodat het gaat rijzen.
a. Je hoeft dus niet helemaal opnieuw te beginnen om zuurdeeg te maken.
E. Als je dus elke keer een stukje van het oude deeg, het zuurdeeg, apart houdt, kan je dát stukje zuurdeeg gebruiken om elke dag opnieuw vers brood te bakken.
III. Bij het gebruik van zuurdeeg/zuurdesem werkt het gistingsproces dus zo. Het oude stuk verzuurd deeg (zuurdesem) voeg je toe aan een nieuwe klomp deeg die niet verzuurd is.
Op het moment dat je het zuurdeeg toevoegt aan het nieuwe deeg gaat de zuurdesem aan het werk en binnen een dag is de hele klomp verzuurd.
A. Vandaar dat Paulus zegt: “Weet u niet dat een klein beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt?”
IV. Paulus gebruikt deze vergelijking om aan te geven dat zonde waarvan men zich niet wil bekeren, door zal dringen in de gemeente totdat de hele gemeente daardoor verzuurd raakt.
A. In de volksmond zeggen we: “Een rotte appel in de mand maakt de gehele vrucht tot schand”.
Vers 7 – “Verwijder dan het oude zuurdeeg om een nieuw deeg te mogen zijn, zoals u ongezuurd bent; want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus.”
I. Paulus die weet wat voor een verwoestend effect zonde in de Gemeente kan hebben, zegt dus nogmaals tegen hen dat zij de man in kwestie moeten verwijderen zodat zij niet door zijn zonde beïnvloed worden.
II. Paulus zegt hier ook dat de Korinthiërs ongezuurd zijn, want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus.
A. Voor het Joodse volk vertegenwoordigde zuurdesem iets slechts dat uit het verleden meegenomen werd naar het heden.
i. Toen God in Exodus 12 Israël voorbereidde om Egypte te verlaten, gebood Hij hun om een lam te slachten en het bloed van het lam op de deurposten te sprenkelen; zodat wanneer de engel des doods de tiende plaag over Egypte bracht, hij de huizen met het bloed op de deurposten zou overslaan en de eerstgeborenen niet zou doden.
ii. Ook gebood God de Israëlieten om zeven dagen lang ongezuurde broden te bakken en te eten.
iii. Zij mochten absoluut geen zuurdesem aanmaken of gebruiken. Sterker nog, zij moesten elk spoor van zuurdesem uit hun huis wegdoen.
iv. Maar waarom ongezuurde broden, waarom mochten zij geen zuurdesem in huis hebben?
a. Ten eerste zouden zij geen tijd hebben om het deeg te laten rijzen, want hun vertrek uit Egypte zou plotseling geschieden en zij zouden zich moeten haasten.
b. Ten tweede en het belangrijkste is dat zuurdesem in dit geval het oude leven in Egypte vertegenwoordigde.
c. En omdat God Israël van het oude leven in Egypte ging bevrijden, wilde God niet dat er maar iets van het oude leven in Egypte overbleef wanneer zij het nieuwe leven in zouden gaan in het beloofde land.
d. Tot op de dag van vandaag wordt het Paasfeest, het Feest van de Ongezuurde Broden, elk jaar door de Joden gevierd om de bevrijding van de slavernij in Egypte te vieren.
B. En in het Paasfeest, ook wel Pesach (Hebreeuws) of Pascha (Aramees) genoemd, is Jezus Christus te zien.
i. Want Hij is het Lam Dat voor ons geslacht is.
ii. Hij is Degene Die ons bevrijdt heeft van ons oude leven in de wereld.
iii. Hij is Degene Die van ons een nieuw deeg heeft gemaakt zonder zuurdesem.
III. Paulus die de betekenis van het Feest van Ongezuurde Broden heel goed kent, zegt hier tegen de Korinthiërs dat zij elk spoor van het oude zuurdeeg geheel moeten verwijderen.
IV. In de vergelijking die Paulus gebruikt, is de gemeente het nieuwe deeg en het oude zuurdeeg de zonde of de zondaar.
V. Paulus zegt dat de Korinthiërs, dat de gemeente ongezuurd is.
A. M.a.w. in Christus zijn zij positioneel gerechtvaardigd, zij zijn geheiligd, zij zijn gezuiverd, zij zijn ongezuurd.
i. Daarom zegt Paulus dat zij ook daarnaar moeten gaan leven. M.a.w.: Je bent het, gedraag je er naar!
VI. Zoals God niet wilde dat er maar iets van het oude leven in Egypte naar het beloofde land meegebracht zou worden, zo wil God ook niet dat er maar iets van het oude leven meegenomen wordt naar het nieuwe leven in Jezus Christus.
A. Er is in de Gemeente van Jezus Christus geen plaats voor zonde uit het verleden waar men zich niet van wil bekeren.
i. De man, die een verhouding had met zijn stiefmoeder; de man die hoererij pleegde, wilde de zonde uit zijn oude leven niet afleggen, waardoor Paulus zegt dat de Korinthiërs het oude zuurdeeg moeten verwijderen.
VII. Verwacht God dan dat wij als Zijn Gemeente, als Zijn kinderen volmaakt zijn, dat wij helemaal geen zonden meer begaan?
A. Nee, absoluut niet. God weet dat wij in dit leven nooit volmaakt zullen zijn.
B. Maar God verwacht wel van ons dat wij naar die volmaaktheid streven. Dat wij zelf verlangen om niet meer te zondigen. Dat wij niet meer willen zondigen.
C. Dat wij de zonde uit ons oude leven afleggen, dat wij ons daarvan bekeren, dat wij in nieuwheid des levens wandelen.
Vers 8 – “Laten wij dus feestvieren, niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van slechtheid en boosaardigheid, maar met ongezuurde broden van zuiverheid en waarheid.”
Vers 9-10 – “Ik heb u geschreven in de brief dat u zich niet moet inlaten met ontuchtplegers (hoereerders), niet echter in het algemeen met de ontuchtplegers van deze wereld, of met de hebzuchtigen, of rovers, of afgodendienaars, want dan zou u wel uit de wereld moeten gaan.”
I. Paulus heeft blijkbaar hiervoor al een brief naar hen gestuurd die niet in de Bijbel opgenomen is, als door God geïnspireerd.
A. In deze brief had hij hen al gewaarschuwd om niet om te gaan, om niet op te trekken met hoereerders of hebzuchtigen of rovers of afgodendienaars.
i. Maar de Korinthiërs hadden blijkbaar gedacht dat Paulus de hoereerders enz. van de wereld bedoelde.
B. Maar Paulus had het niet over ongelovige hoereerders buiten de kerk, enz…
i. Want als zij geen contact met de ongelovige hoereerders van de wereld mogen hebben, dan zouden zij naar een andere planeet moeten verhuizen.
II. Wij horen juist getuigen te zijn in deze wereld. Wij horen juist de hoereerders te vertellen dat er een beter leven is in Jezus Christus.
A. En de beste manier om te getuigen van een beter leven in Christus is om zelf geen hoererij te plegen of te tolereren.
Vers 11 – “Maar nu heb ik u geschreven dat u zich niet moet inlaten met iemand die, hoewel hij een broeder wordt genoemd, toch een ontuchtpleger is, of een hebzuchtige, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover. Met zo iemand moet u zelfs niet eten.”
I. Paulus laat hier duidelijk zien dat niet alleen iemand die zo’n grove zonde begaat als deze man de gemeente uitgezet moet worden, maar een ieder die zichzelf een broeder/zuster noemt en wiens levenswijze gekenmerkt wordt door deze zonden.
Vers 12-13 – “Het is toch niet aan mij om hen die buiten zijn, te oordelen? Oordeelt u niet alleen hen die binnen zijn? Maar hen die buiten zijn, oordeelt God. En doe de kwaaddoener uit uw midden weg.”
I. Wij horen de ongelovigen niet te oordelen. Ik hoor als christen zijnde mijn collega’s het niet kwalijk te nemen dat zij hoereerders zijn.
A. Ook hoor ik hun de Bijbelse normen en waarden niet op te leggen.
B. Wij moeten het oordeel van de ongelovigen aan God overlaten.
II. Deze regels gelden alleen voor de Gemeente van Jezus Christus. En wij horen elkaar wél met deze maatstaven te beoordelen.
III. Paulus herhaalt nogmaals: doe de kwaaddoener uit uw midden weg.
A. De Gemeente wordt ook het Lichaam van Christus genoemd. Het wordt vergeleken met een menselijk lichaam.
i. Zoals wij ons menselijk lichaam zouden behandelen wanneer er ziekte optreedt, zo moeten wij ook het Lichaam van Christus behandelen wanneer er onbekeerde zonde optreedt.
B. Mijn neefje Joey heeft een kwaadaardige tumor in zijn linker knie.
C. Het wordt momenteel behandeld d.m.v. een chemokuur. Maar de chirurg heeft hem vorige week verteld dat hij alvast moet gaan nadenken over het laten amputeren van zijn linker been, ver boven de knie.
i. Zo’n ingreep is natuurlijk zeer heftig. Maar in zijn geval zal het noodzakelijk zijn.
ii. Want als hij zijn been niet laat verwijderen, bestaat de kans dat de kanker zich verspreidt; en als het eenmaal in zijn longen terechtkomt, is het leven hier op aarde over voor hem.
D. Zo ook is het verwijderen van iemand in de gemeente die een broeder/zuster genoemd wordt zeer heftig.
E. Wanneer wij het moeten doen, dan doen wij het niet omdat wij niet van die persoon houden, maar omdat wij meer van Jezus houden, meer van Zijn gemeente, meer van Zijn Woord.
IV. God haat zonde, maar Hij houdt van de zondaar en uiteindelijk is het Gods bedoeling om de ziel, om de geest van de zondaar te behouden d.m.v. deze disciplinaire maatregel.
BIDDEN
“Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien.”
Bijbelstudie en Uitleg Trots op tolerantie (2/2) – 1 Korinthe 5:6-13 – Calvary Chapel Haarlemmermeer