Mattheüs 28:18-20 – De grootste hindernis voor de kerk in 2016 en hoe deze te overkomen
I. Ik weet dat er op zich geen verschil zit tussen 31 december en 1 januari, maar God heeft de tijd niet voor niets geschapen.
Door ons de tijd als entiteit gegeven te hebben kunnen wij middels onze klokken en kalenders o.a. alles in ons leven bijhouden.
A. Ik ben bijvoorbeeld hartstikke dankbaar dat Marnie dit jaar al 35 jaar lang mijn meisje is, ik ben ook dankbaar dat ik dit jaar 26 jaar lang met Christus wandel.
i. En zo is het voor mijn gevoel ook fijn om op 31 december het oude jaar af te sluiten en op 01 januari het nieuwe jaar te beginnen.
II. Als ik dan terugblik op het oude jaar dan wil ik voor mezelf altijd wel stil staan bij wat God het afgelopen jaar in mijn leven gedaan heeft.
A. Met ‘mijn leven’ bedoel ik mijn persoonlijke relatie met God, mijn relatie met Marnie, met mijn gezin, familie, de kerk, enz., dus eigenlijk alles in mijn leven en om mijn leven heen.
B. Ook kijk ik specifiek naar wat God in het afgelopen jaar wél en niet gedaan heeft in onze kerk, Calvary Chapel.
i. Wat God allemaal gedaan heeft in onze kerk en in onze mensen is gewoon te veel om vanmorgen te noemen.
a. Dus in plaats van te kijken naar al het mooie dat God in het afgelopen jaar gedaan heeft, wil ik vanmorgen, aan de hand van wat God niet gedaan heeft vooruit gaan kijken naar het volgende jaar.
Mattheüs 28:16-20
Vers 16-20 – “16En de elf discipelen zijn naar Galilea gegaan, naar de berg waar Jezus hen ontboden had. 17En toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem, maar sommigen twijfelden. 18En Jezus kwam naar hen toe, sprak met hen en zei: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. 19Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. 20En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld. Amen.”
I. Nadat Jezus uit de dood is opgestaan, zei Jezus dat Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde. M.a.w. er is geen hogere macht die boven Jezus staat. Hij is het!!
A. Het mooie hiervan is, dat het ons mogelijk gemaakt is om Hem persoonlijk te leren kennen en samen met Hem Zijn werk hier op aarde te mogen doen. Wij zijn in zekere zin Zijn collega’s!
II. De opdracht is simpel: “19Ga dan heen, onderwijs al de volken (maak alle volken tot Mijn discipel), hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen.”
A. Dit is waartoe elke wedergeboren christen geroepen is. Dit is het levenswerk van elke wedergeboren christen.
B. Natuurlijk horen wij naar school te gaan of naar ons werk, of doen wat wij in ons dagelijks leven horen te doen; maar ondanks dat moeten wij ons altijd bewust zijn van de Grote Opdracht.
C. Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik voor mijn gevoel in het afgelopen jaar niet bepaald succesvol ben geweest in het uitvoeren van de Grote Opdracht.
i. Natuurlijk heb ik verschillende mensen gediscipeld en ik heb jullie Gods Woord gegeven, ik heb heel wat gebeden, maar qua aantallen in onze kerk heb ik geen nieuwe mensen tot geloof geholpen of nieuwe discipelen gemaakt of mensen gedoopt. In dat opzicht heb ik God niet echt veel in onze kerk zien doen.
a. Tot nu toe hadden wij wel altijd mensen die tot geloof waren gekomen of mensen die wij mochten dopen, maar als ik nu naar onze gebedslijst kijk dan staan daar geen nieuwe namen op.
1. Dus vroeg ik het me af en ik vroeg aan God waar dat aan zou kunnen liggen; en het antwoord dat ik op deze vraag heb gekregen, is te vinden in Mattheüs 13:53-58.
Mattheüs 13:53-58 –“53En toen Jezus deze gelijkenissen geëindigd had, gebeurde het dat Hij vandaar vertrok. 54En Hij kwam in Zijn vaderstad en onderwees hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: Waar heeft Deze die wijsheid en krachten vandaan? 55Is Dit niet de Zoon van de timmerman? En heet Zijn moeder niet Maria, en Zijn broers Jakobus en Joses, en Simon en Judas? 56En Zijn zusters, zijn zij niet allen onder ons? Waar heeft Deze dan dit alles vandaan? 57En zij namen aanstoot aan Hem. Maar Jezus zei tegen hen: Een profeet is niet ongeëerd, behalve in zijn vaderstad en in zijn huis. 58En Hij deed daar niet veel krachten vanwege hun ongeloof.”
I. Natuurlijk is de Grote Opdracht aan mij/ons gegeven om daar persoonlijk mee aan de slag te gaan, maar uiteindelijk is het Jezus Zelf die het bovennatuurlijke werk door ons heen verricht.
A. En hier staat zwart op wit dat Jezus in Zijn vaderstad en onder zijn familieleden niet veel krachten oftewel niet veel bovennatuurlijke werken deed vanwege hun ongeloof.
B. Hierin zie ik, dat het mogelijk is dat mijn en jouw ongeloof het werk dat Jezus door ons heen wil doen kan verhinderen, kan tegenhouden.
i. Ik geloof dus dat mijn ongeloof en jullie ongeloof de grootste hindernis zou kunnen zijn om vanaf nu te slagen in het vervullen van de Grote Opdracht.
Om dit in de juiste perspectief te zien, moeten we gaan kijken naar de geschiedenis van Israël om te zien wat destijds de verstrekkende gevolgen van ongeloof waren.
Numeri 13
Vers 1-3 – “1De HEERE sprak tot Mozes: 2Stuur mannen voor u uit om het land Kanaän te verkennen, dat Ik aan de Israëlieten geven zal; u moet één man per stam van zijn vaderen sturen, elk een leider onder hen. 3Mozes stuurde hen uit de woestijn Paran, op bevel van de HEERE…”
I. Op dit moment waren de Israëlieten op weg naar het beloofde land. In Jozua 1 staat dat God het beloofde land reeds aan Israël had gegeven; zij hoefden het alleen nog in bezit te nemen.
A. Hier in Numeri 13 geeft God het bevel om het beloofde land te gaan verkennen.
i. Onthoud dat God het bevel aan Mozes gaf; en vervolgens gaf Mozes het bevel door aan de mannen die hij erop uit moest sturen.
Vers 17-25 – “17Mozes stuurde hen om het land Kanaän te verkennen, en hij zei tegen hen: Ga hier het Zuiderland in, en ga dan het bergland in, 18en bekijk het land, hoe het is, en het volk dat er woont, of het sterk is of zwak, of het gering in aantal is of talrijk. 19En kijk hoe het land is waarin het volk woont, of het goed is of slecht, en hoe de steden zijn waarin het woont, of het in tentenkampen woont of in vestingen. 20Kijk ook hoe de grond is, of die vruchtbaar is of schraal, en of er bomen zijn of niet. Vat moed en neem wat van de vruchten van het land mee. Die dagen waren namelijk juist de dagen van de eerste vruchten van de druiven. 21Zij gingen op weg en verkenden het land, van de woestijn Zin tot Rehob, bij Lebo-Hamath. 22Zij gingen het Zuiderland in en kwamen tot aan Hebron, en daar woonden Ahiman, Sesai en Talmai, nakomelingen van Enak. Hebron nu was zeven jaar eerder gebouwd dan Zoan in Egypte. 23Daarna kwamen zij aan in het dal Eskol en sneden daar een rank af met één tros druiven, die zij met zijn tweeën aan een draagstok moesten dragen. Ook namen zij wat granaatappels en wat vijgen mee. 24Die plaats noemde men het dal Eskol vanwege de tros die de Israëlieten daar afgesneden hadden. 25Daarna keerden zij terug van het verkennen van het land, na verloop van veertig dagen.”
I. Nu, so far so good. Ze hebben gedaan wat hun opgedragen werd.
Vers 26-29 – “26Zij gingen op weg en kwamen bij Mozes en bij Aäron, en bij heel de gemeenschap van de Israëlieten, in de woestijn Paran, bij Kades. En zij brachten aan hen en heel de gemeenschap verslag uit en toonden hun de vruchten van het land. 27Zij vertelden het Mozes en zeiden: Wij zijn in dat land gekomen waarheen u ons gestuurd hebt, en werkelijk, het vloeit over van melk en honing, en dit is zijn vrucht. 28Het volk echter dat in dat land woont, is sterk, de steden zijn versterkt en heel groot, en ook hebben wij daar nakomelingen van Enak gezien. 29In het Zuiderland woont Amalek, in het bergland wonen de Hethieten, de Jebusieten en de Amorieten, aan de zee en aan de oever van de Jordaan wonen de Kanaänieten.”
I. Op het eerste gezicht lijkt dit op een objectief verslag, maar door de manier waarop zij het hier brengen, proeven wij dat zij nogal onder de indruk zijn van hoe groot en hoe sterk het volk is dat God moet gaan veroveren.
A. Ondanks dat God expliciet gezegd had, dat Hij het land reeds aan hen gegeven had, werden zij wegens de omstandigheden ongelovig.
B. Ze zagen wel dat het land goed was, maar wegens de moeilijkheidsgraad van de situatie zou het in hun ogen onmogelijk zijn om het land te veroveren.
i. Hoe logisch en hoe realistisch hun evaluatie van de situatie ook klonk, uitten zij hiermee hun ongeloof. Kijk wat er gebeurt:
Vers 30 – “Toen bracht Kaleb het volk tegenover Mozes tot bedaren, en zei: Laten wij vrijmoedig optrekken, wij zullen het land in bezit nemen, want wij zullen het zeker overmeesteren.”
I. Wat geweldig is het om een Kaleb, die vol van geloof is, als teamgenoot te mogen hebben.
A. Van de twaalf mannen die het land verkenden, was hij op dit moment de enige die zijn geloof uitte.
B. Zo meteen zullen we zien dat ook Jozua vol van geloof is, maar dan nog zijn zij met zijn tweeën, de andere tien kampten met ongeloof.
i. Kijk wat het ongeloof van de tien met hen doet én wat de gevolgen daarvan zijn.
Vers 31-33 – “31Maar de mannen die met hem opgetrokken waren, zeiden: Wij kunnen tegen dat volk niet optrekken, want het is sterker dan wij. 32En zij lieten een kwaad gerucht uitgaan bij de Israëlieten over het land dat zij verkend hadden, door te zeggen: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een land dat zijn inwoners verslindt, en heel het volk dat wij in het midden daarvan gezien hebben, bestaat uit mannen van grote lengte. 33Wij hebben er ook reuzen gezien, nakomelingen van Enak, afkomstig van de reuzen. Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen.”
I. Dit is zo ontzettend triest! Door hun ongeloof waren zij niet bereid om Mozes, hun door God aangestelde leider, te gehoorzamen waardoor zij uiteindelijk God niet gehoorzaamden.
A. Het is al erg genoeg dat deze tien zelf niet in Gods Woord geloofden. Dat kan, dat is hun zaak, maar hier zien wij wat ongeloof in een Megakerk zoals Israël kan doen.
i. Trouwens het woord ‘kerk’ betekent simpelweg een gemeenschap van mensen die door God uit de wereld geroepen zijn om Hem op aarde te vertegenwoordigen.
a. Dit was Israëls roeping en dat is ook de roeping van de kerk van Jezus Christus.
1. Dus als ik Israël een kerk noem, dan bedoel ik daarmee dat zij een groep uitgeroepenen zijn.
B. Om hun eigen ongeloof te rechtvaardigen gingen deze tien mannen dingen verzinnen en doorvertellen die helemaal niet waar zijn, waardoor hun ongeloof zich verspreidde over bijna heel het volk.
i. Kijk hoe krachtig ongeloof is en hoe snel en hoe gemakkelijk het zich in de kerk verspreidt.
Numeri 14
Vers 1-4 – “1Toen begon heel de gemeenschap luid te weeklagen en bleef het volk in die nacht luid jammeren. 2Al de Israëlieten morden tegen Mozes en tegen Aäron. Heel de gemeenschap zei tegen hen: Waren wij maar in het land Egypte of in deze woestijn gestorven! Waren wij maar gestorven! 3Waarom brengt de HEERE ons dan naar dit land, zodat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kleine kinderen tot prooi worden van de vijand? Zou het niet beter voor ons zijn naar Egypte terug te keren? 4En zij zeiden tegen elkaar: Laten wij een hoofd aanstellen en naar Egypte terugkeren!”
I. De hele gemeenschap werd door het ongeloof van de tien beïnvloed, en het gevolg was dat heel Israël tegen Mozes en Aäron gingen morren oftewel protesteren.
II. Door hun ongeloof geloofden zij niet in Gods plan, zij geloofden niet in het beloofde land.
A. Zij geloofden niet dat God Mozes geroepen en aangesteld had om hun voorganger te zijn. Zij geloofden ook niet dat Aäron en later ook Jozua en Kaleb door God aangesteld waren als leden van het leidersteam.
B. En door hun ongeloof wilden zij een nieuwe voorganger aanstellen die hen terug zou leiden naar Egypte.
i. Door hun ongeloof kwamen zij in opstand!
Vers 5-9 – “5Toen wierpen Mozes en Aäron zich met hun gezicht ter aarde, voor heel de verzamelde gemeenschap van de Israëlieten. 6En Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, twee van hen die het land verkend hadden, scheurden hun kleren, 7en zeiden tegen heel de gemeenschap van de Israëlieten: Het land waar wij doorgetrokken zijn om het te verkennen, is een bijzonder goed land. 8Als de HEERE ons genegen is, zal Hij ons in dat land brengen en zal Hij het ons geven, een land dat overvloeit van melk en honing. 9Alleen, kom tegen de HEERE niet in opstand, en u, wees niet bevreesd voor de bevolking van het land, want zij zijn ons tot voedsel, hun schaduw is van hen geweken, en de HEERE is met ons. Wees niet bevreesd voor hen!”
I. Mozes en Aäron die het klappen van de zweep kennen, weten dat het geen zin heeft om op dit moment met de mensen te gaan praten, dus vallen zij neer in gebed tot God.
II. Jozua en Kaleb daarentegen zijn jong en optimistisch en denken dat zij de mensen toch nog over de streep kunnen trekken. Maar, kijk hoe de kerk reageert.
Vers 10 – “Toen zei heel de gemeenschap dat men hen met stenen moest stenigen. Maar de heerlijkheid van de HEERE verscheen in de tent van ontmoeting, voor al de Israëlieten.”
I. De hele gemeenschap wilde het leidersteam stenigen, maar toen verscheen God en Hij greep in!
Vers 11-25 – “11En de HEERE zei tegen Mozes: Hoelang zal dit volk Mij nog verwerpen? En hoelang zullen zij niet in Mij geloven, ondanks al de tekenen die Ik in het midden van hen gedaan heb? 12Ik zal het met de pest treffen en Ik zal het verstoten, en Ik zal u tot een groter en machtiger volk maken dan dit is. 13Maar Mozes zei tegen de HEERE: Dan zullen de Egyptenaren het horen; immers, U hebt door Uw kracht dit volk uit hun midden geleid. 14Zij zullen het zeggen tegen de inwoners van dit land, die gehoord hebben dat U, HEERE, in het midden van dit volk bent, dat U oog in oog gezien wordt, HEERE, en dat Uw wolk boven hen staat, en dat U overdag in een wolkkolom voor hen uit gaat en ‘s nachts in een vuurkolom. 15Zou U dit volk als één man doden, dan zullen de volken die bij geruchte van U gehoord hebben, zeggen: 16Omdat de HEERE dit volk niet in het land kon brengen dat Hij hun gezworen had, daarom heeft Hij hen in de woestijn afgeslacht. 17Nu dan, laat toch de kracht van de Heere groot worden, zoals U gesproken hebt: 18De HEERE is geduldig en rijk aan goedertierenheid, Hij vergeeft de ongerechtigheid en de overtreding, Hij houdt de schuldige zeker niet voor onschuldig en vergeldt de ongerechtigheid van de vaderen aan de kinderen, tot in het derde en het vierde geslacht. 19Vergeef toch de ongerechtigheid van dit volk, overeenkomstig de grootheid van Uw goedertierenheid, en zoals U dit volk vergeven hebt, vanaf Egypte tot hiertoe. 20De HEERE zei: Op uw woord heb Ik hun vergeven. 21Echter, zo waar Ik leef, de hele aarde zal met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden! 22Want al de mannen die Mijn heerlijkheid gezien hebben en Mijn tekenen, die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en die Mij nu al tien keer op de proef gesteld hebben en niet naar Mijn stem hebben geluisterd, 23zij zullen het land dat Ik hun vaderen gezworen heb, niet zien! Ja, geen van allen die Mij verworpen hebben, zullen het zien! 24Maar Mijn dienaar Kaleb, omdat in hem een andere geest was en hij erin volhard heeft Mij na te volgen, hem zal Ik brengen in het land waar hij geweest is, en zijn nageslacht zal het in bezit nemen. 25De Amalekieten en de Kanaänieten wonen in het dal. Keer morgen om en trek verder de woestijn in, in de richting van de Schelfzee.”
I. In de verzen 1-4 lezen wij dat heel de gemeenschap tegen Mozes en Aäron protesteerde. In vers 10 lezen wij, dat zij hun leiders wilden stenigen. Zij protesteerden en rebelleerden tegen hun leiders, maar God ziet dat anders, God zegt:
A. Vers 11 – “Hoelang zal dit volk Mij nog verwerpen? En hoelang zullen zij niet in Mij geloven, ondanks al de tekenen die Ik in het midden van hen gedaan heb?”
B. Vers 22-23 – “22Want al de mannen die Mijn heerlijkheid gezien hebben en Mijn tekenen, die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en die Mij nu al tien keer op de proef gesteld hebben en niet naar Mijn stem hebben geluisterd, 23zij zullen het land dat Ik hun vaderen gezworen heb, niet zien! Ja, geen van allen die Mijverworpen hebben, zullen het zien!”
i. De gemeenschap protesteerde en rebelleerde tegen Mozes, Aäron, Jozua en Kaleb, maar vanuit Gods optiek rebelleerde de gemeenschap tegen God Zelf.
a. Dit is hoe ver de mens kan gaan wegens ongeloof!
Vers 26-38 – “26Daarna sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron: 27Hoelang zal Ik nog bij deze boosaardige gemeenschap blijven, die tegen Mij mort? Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord, waarmee zij tegen Mij morren. 28Zeg tegen hen: Zo waar Ik leef, spreekt de HEERE, voorwaar, Ik zal met u doen zoals u ten aanhoren van Mij gesproken hebt. 29In deze woestijn zullen uw dode lichamen vallen, te weten allen van u die geteld zijn, naar hun volledige aantal, van twintig jaar oud en daarboven, u die tegen Mij gemord hebt. 30U zult beslist niet in dat land komen waarover Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik u daarin zou laten wonen, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. 31Uw kleine kinderen, van wie u zei: Zij zullen tot prooi worden van de vijand! hen zal Ik erin brengen; zij zullen dat land, dat u verworpen hebt, leren kennen. 32Maar wat u betreft, uw dode lichamen zullen in deze woestijn vallen. 33Uw kinderen zullen veertig jaar in deze woestijn rondzwerven, en zij zullen uw hoererijen dragen, totdat uw dode lichamen in deze woestijn vergaan zijn. 34Overeenkomstig het aantal dagen dat u dat land verkend hebt, veertig dagen, voor elke dag een jaar, zult u uw ongerechtigheden dragen, veertig jaar lang, en u zult van Mij tegenstand ondervinden. 35Ík, de HEERE, heb gesproken: Voorwaar, Ik zal dit doen met heel deze boosaardige gemeenschap, die tegen Mij samenspant. Zij zullen in deze woestijn omkomen, ja, zij zullen er sterven! 36En de mannen die Mozes uitgestuurd had om het land te verkennen, en die, teruggekeerd, heel de gemeenschap tegen hem hadden doen morren door over het land een kwaad gerucht te laten uitgaan,37die mannen, die over dat land een kwaad gerucht hadden laten uitgaan, stierven ten gevolge van een plaag, voor het aangezicht van de HEERE. 38Maar van de mannen die eropuit gegaan waren om het land te verkennen, bleven Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, de zoon van Jefunne, in leven.”
I. God benadrukt nogmaals hier dat de gemeenschap tegen God heeft gemord, dat het tegen God samenspant.
II. Mij valt op dat God zegt, dat allen die 20 jaar oud en ouder zijn in de woestijn zullen sterven.
A. In de praktijk heb ik geleerd dat de meeste jonge mensen leergierig en kneedbaar zijn. Maar naarmate men ouder wordt, meer eigenwijs en halsstarrig.
i. Het zijn ook vaak de eigenwijze oudere mensen die met ongeloof kampen.
Nu we dit verslag uit Israëls geschiedenis als achtergrond hebben, laten we kijken wat God in het Nieuw Testament hierover zegt:
Hebreeën 3:1-12 – “1Daarom, heilige broeders, deelgenoten aan de hemelse roeping, let op de Apostel en Hogepriester van onze belijdenis: Christus Jezus. 2Hij is getrouw aan God, Die Hem aangesteld heeft, zoals ook Mozes trouw was in heel Zijn huis. 3Want Christus is zoveel meer heerlijkheid waard geacht dan Mozes, evenals hij die het huis gebouwd heeft, meer eer ontvangt dan het huis zelf. 4Immers, elk huis wordt door iemand gebouwd, maar Hij Die dit alles gebouwd heeft, is God. 5En Mozes is wel trouw geweest in heel Zijn huis, maar als dienaar, om te getuigen van wat later gesproken zou worden; 6Christus echter is getrouw over Zijn huis als Zoon. Zijn huis zijn wij, als wij tenminste de vrijmoedigheid en de roem van de hoop tot het einde toe onwrikbaar vasthouden.7Daarom, zoals de Heilige Geest zegt: Heden, indien u Zijn stem hoort,8verhard dan uw hart niet, zoals bij de verbittering, op de dag van de verzoeking in de woestijn. 9Daar hebben uw vaderen Mij verzocht; zij hebben Mij op de proef gesteld en Mijn werken gezien, veertig jaar lang. 10Daarom ben Ik toornig geworden op dat geslacht en heb gesproken: Altijd dwalen zij met hun hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend. 11Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Mijn rust zullen zij niet binnengaan! 12Zie erop toe, broeders, dat er nooit in iemand van u een verdorven hart zal zijn, vol ongeloof, om daardoor afvallig te worden van de levende God;”
I. Ja, wij zijn door de genade gered door ons geloof in Jezus Christus, maar ook wij anno nu zijn in staat om onze harten tegen God te verharden.
A. Ook wij zijn in staat om een verdorven hart vol ongeloof te hebben.
II. Ik begon vanmorgen met de vraag waarom God in het afgelopen jaar niet meer had gedaan in ons, onder ons en door ons heen.
A. Ik geloof dat God het antwoord op de vraag gaf vanuit Mattheüs 13:58 waarin staat: “En Jezus deed daar niet veel krachten vanwege hun ongeloof.”
B. Dus nu is de vraag: ‘Ben ik zoals een Kaleb en Jozua of ben ik zoals een van de tien andere verkenners die uit ongeloof het werk van God heeft verhinderd?’
C. Geloof ik in de Grote Opdracht? Geloof ik dat het Evangelie Gods weg is om tot het beloofde land te komen? Geloof ik dat ik persoonlijk verantwoordelijk ben voor het uitvoeren van de Grote Opdracht? Geloof ik in de voorganger, geloof ik dat God hem geroepen en aangesteld heeft? Geloof ik dat God de voorganger leidt en visie geeft en hem gebruikt om onze kerk te helpen om de Grote Opdracht te vervullen? Geloof ik dat de voorganger een dusdanige relatie met God heeft waardoor hij in staat is om Gods stem en Gods wil te verstaan en deze te gehoorzamen? Geloof ik in de overige leiders die God over onze kerk heeft aangesteld?
D. Geloof ik dat God mij heeft geroepen om Hem te dienen? Geloof ik dat God mij kan en wil gebruiken? Geloof ik dat God veel meer kan en wil doen dan wat ik zelf voor mogelijk houd? Geloof ik dat God mij kan en wil gebruiken om mensen tot geloof te brengen? Geloof ik dat God onze kerk kan en wil gebruiken om een positieve impact te hebben op onze samenleving? Geloof ik dat God alles onder controle heeft, al lijkt het er niet op?
i. Of laat ik me leiden door wat ik waarneem met mijn zintuigen? Laat ik me leiden door wat ik zie, wat ik verneem, wat ik niet kan rijmen met mijn opvatting van hoe dingen horen te gaan? Laat ik me leiden door de omstandigheden, laat ik me leiden door de dingen die er gebeuren die dwars tegen mijn opvatting van de liefde ingaan? Laat ik me leiden door mijn emoties, mijn gevoel? Kortom, laat ik me leiden door mijn ongeloof?
III. Wij moeten een gemeente zijn waarin iedere persoon afzonderlijk het geloof van een Kaleb en een Jozua heeft; en dat ligt echt binnen handbereik!
A. Er is geen enkele reden waarom er in onze gemeente ongeloof hoort te zijn. Wij hebben Jezus Christus, het levende Woord, wij hebben de Bijbel, het geschreven Woord, wij hebben de Heilige Geest, Die ons tot de volledige waarheid kan en wil leiden.
B. Het enige dat wij dan nog nodig hebben is een eerlijke en een nederige houding naar God toe.
C. De vader in Markus 9, wiens kind maanziekte had, wilde geloven. In Markus 9:23 zei Jezus tegen hem: “23Als u kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk voor wie gelooft. 24En meteen riep de vader van het kind onder tranen: Ik geloof, Heere! Kom mijn ongeloof te hulp.”
i. Dit is een eerlijke en een nederige houding. Hij belijdt dat hij gelooft, maar smeekt de Heere om zijn ongeloof te hulp te komen.
a. Dit is de remedie voor ongeloof: op Jezus zien, in Hem geloven en Hem vragen om je ongeloof tegemoet te komen.
1. Het verschil tussen het stuk ongeloof in deze man en het ongeloof van de tien verkenners uit Numeri is dat deze man wilde geloven en de tien verkenners niet.
D. Geloven is dus een kwestie van het willen. Sommige mensen willen gewoon niet geloven dat. . . Ik hoor vaak genoeg: “Ik kan niet geloven dat God. . .” of “Ik wil niet geloven dat God. . .” Je moet willen geloven.
E. Zoals ongelovige Thomas willen wij het eerst zien! Thomas die de opgestane Heer nog niet met eigen ogen gezien had, geloofde de andere discipelen niet toen ze zeiden dat Jezus uit de dood was opgestaan; maar kijk, wat Jezus tegen Thomas hierover te zeggen heeft:
i. Johannes 20:27-29 – “27Daarna zei Hij tegen Thomas: Kom hier met uw vinger en bekijk Mijn handen, en kom hier met uw hand en steek die in Mijn zij; en wees niet ongelovig, maar gelovig. 28En Thomas antwoordde en zei tegen Hem: Mijn Heere en mijn God! 29Jezus zei tegen hem: Omdat u Mij gezien hebt, Thomas, hebt u geloofd; zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven.”
ii. 2 Korinthe 5:7 – “wij leven in een situatie van geloven, niet van zien.” (GNB)
I. Het is goed om stil te staan bij het offer van Jezus Christus aan het kruis; dat Hij voor jouw zonden gestorven is waardoor het jou mogelijk gemaakt is om in geloof te leven met God.
A. Zoals Mozes en Aäron zichzelf neerwierpen op de grond voor God, kom zo vanmorgen tot God in alle nederigheid en vraag God om jou te vergeven van je ongeloof.
i. Praat met God, maak een nieuwe commitment aan God, maak een wilsbesluit om te willen geloven.
Studie van het Bijbelboek Mattheüs door Stan Marinussen, Calvary Chapel Haarlemmermeer: calvarychapel.nl